direct naar inhoud van Hoofdstuk 7 Ecologie
Plan: Wijdemeren, Kern 's-Graveland en Landgoederen
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-0001

Hoofdstuk 7 Ecologie

Aanleiding en doel onderzoek

Het bestemmingsplan maakt enkele algemene kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in
's-Graveland en Landgoederen mogelijk. Bij een toekomstige ruimtelijke ingreep geldt er volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een onderzoeksplicht. Deze onderzoeksplicht geeft aan dat er voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling onderzoek verricht moet worden naar de bestaande toestand van het gebied en naar de mogelijke, wenselijke ontwikkelingen in dat gebied. Hieronder valt ook een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet. Deze wet beschermt aangewezen dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. Door een ruimtelijke ingreep in of nabij het plangebied, kunnen in het kader van de Flora- en faunawet negatieve effecten optreden, waardoor er verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen indien aan bepaalde ontheffingscriteria is voldaan. Het is daarom van belang om in deze ecologische paragraaf aan te geven of aan deze ontheffingscriteria kan worden voldaan en daarbij dient tevens te worden ingegaan op de vraag of de ontheffing zal worden verleend.

Naast soortenbescherming dient tevens onderzocht te worden of gebiedsbescherming van toepassing is. Daarbij is het onderzoek in het bijzonder gericht op een eventuele aanwezigheid van speciale beschermingszones in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen zijn inmiddels geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet. Deze wet kent naast een interne ook een externe werking: ook indien een ruimtelijke ingreep in de nabijheid van zo'n gebied is voorgenomen, dient onderzocht te worden wat de effecten zijn binnen het beschermde gebied.

Samenvatting resultaten

Hieronder volgt een korte samenvatting van de resultaten van het onderzoek.

Omdat het plan consoliderend van aard is, worden er geen ingrepen mogelijk gemaakt die een negatief effect hebben op de beschermde nabijgelegen natuurgebieden en de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het plangebied maakt grotendeels deel uit van de PEHS.

Ten aanzien van de Flora- en faunawet geldt dat het bestemmingsplan verschillende activiteiten mogelijk maakt die zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd. Toch dient er bij kleine ontwikkelingen, als bijvoorbeeld uitbreiding van een woning of de plaatsing van een schuur of realiseren van een dakkapel, rekening te worden gehouden met de Flora- en faunawet. Voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt zal geen ontheffing nodig zijn. Tevens zal er geen ontheffing nodig zijn indien er geen vaste verblijfplaatsen van licht of zwaar beschermde soorten aanwezig zijn (categorie 2 en 3) hetgeen aan de hand van voorafgaande inventarisatie moet worden vastgesteld.

Indien wel dergelijke beschermde soorten aanwezig blijken dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. In het geval van zwaar beschermde soorten (categorie 3) geldt dan een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie.

Verder dienen mogelijke werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot en met half juli) plaats te vinden, zodat broedende vogels niet worden verstoord.

Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de gunstige staat van instandhouding van geen van de soorten in gevaar komen, temeer daar de meeste soorten regionaal en landelijk vrij algemeen zijn.

Zowel de Natuurbeschermingswet als de Flora- en faunawet staan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2.