Plan: | Wijdemeren, Kern 's-Graveland en Landgoederen |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-0001 |
B2.1. Plangebied en voorgenomen ontwikkelingen
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit de cultuurhistorische landgoederenzone van 's-Graveland en wordt gekenmerkt door de volgende landschapselementen:
Beoogde situatie
Binnen het plangebied zijn, zelfs als er geen (grote) ontwikkelingen gepland zijn, altijd kleine ontwikkelingen mogelijk, zoals de uitbreiding van een woning of de plaatsing van een schuur of dakkapel. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Werkzaamheden die worden uitgevoerd om kleine ontwikkeling mogelijk te maken, kunnen mogelijk aanwezige natuurwaarden verstoren of aantasten. Om deze reden dient - in het kader van de Flora- en faunawet - een ecologische toets te worden uitgevoerd om het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk te kunnen maken.
De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het inzichtelijk maken van de effecten van de voorgenomen ontwikkelingen op de aanwezige natuurwaarden. Indien voorafgaand aan de werkzaamheden geen inzicht is verschaft in de ecologische effecten, loopt men het risico dat de werkzaamheden stilgelegd worden.
Algemene ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden uitgevoerd tijdens de looptijd van dit bestemmingsplan betreffen:
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Normstelling
Flora- en faunawet
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet.
Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
B2.2. Huidige ecologische waarden
Gebiedsbescherming
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)
Het gehele plangebied, met uitzondering van de doorgaande wegen en een klein deel van de lintbebouwing langs het Zuidereinde, behoort tot de PEHS. Ook de aangrenzende gebieden behoren tot de PEHS. Ter plaatse is het gebied aangewezen als 'grote natuurgebieden, aaneengesloten'. Er zijn geen ecologische verbindingszones aanwezig.
Natuurbeschermingswet
Het plangebied ligt naast de Oostelijke Vechtplassen. Die zijn aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn. Dit natuurgebied kwalificeert zich vanwege de volgende kenmerken:
Habitattype
3140 | Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties |
3150 | Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition |
2180 | Beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied; verbond van Els en Vogelkers |
4010 | Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix |
6410 | Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Eu-Molinion) |
7140 | Overgangs- en trilveen |
7210 | *Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae |
9100 | *Veenbossen |
* prioritair habitat
De Oostelijke Vechtplassen kwalificeert als speciale beschermingszone (sbz) onder de Vogelrichtlijn omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden voor woudaapje, purperreiger, zwarte stern en ijsvogel in Nederland. Daarnaast is het aangewezen gebied ook van betekenis voor een aantal andere vogelsoorten die er in relatief grote aantallen voorkomen. Langs de Breukeleveensche Plas en soms ook elders in het gebied bevindt zich een broedkolonie van de purperreiger. De purperreigers, die in de sbz broeden, foerageren verspreid in het gebied in moerasoevers en slootkanten. De purperreigers die afkomstig zijn uit de broedkolonie in sbz Naardermeer foerageren in de Ankeveensche polder. Het woudaapje, dat door zijn nachtelijke levenswijze moeilijk is te inventariseren, wordt aangetroffen in de Tienhovense Plassen, Kievitsbuurt en Ankeveensche Plassen. Zwarte sterns nestelen in diverse kolonies verspreid over het gebied en foerageren voornamelijk boven het open water van de plassen. De ijsvogel broedt verspreid in het gebied en foerageert langs de oevers van de plassen en tochten. Grote karekieten worden vooral aangetroffen in rietkragen langs en rietpollen in de plassen. Snor en rietzanger komen verspreid over het gebied voor in rietlanden en rietkragen. De smient heeft rustplaatsen op de Ankeveensche Plassen, Wijde Blijk en Loenderveensche Plas. Laatstgenoemde plas en de Ankeveensche Plassen zijn van belang voor tafeleend en nonnetje. Kolgans en grauwe gans hebben slaapplaatsen op de Spiegelplas, Ankeveensche Plassen en Breukeleveensche Plas; de kolgans heeft een voedselgebied in de Oostelijke Binnenpolder van Tienhoven en omgeving.
Soortenbescherming
Beschikbare inventarisatiegegevens
Via het Natuurloket5 kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). In de kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gelegen zijn waarnemingen bekend van een groot aantal beschermde soorten. De beschikbare gegevens van het Natuurloket geven echter geen volledig beeld van de te beschermen natuurwaarden in het plangebied.
Het plangebied is gesitueerd in de volgende kilometerhokken 136-470 t/m 136-474, 137-470 t/m 137-474 en 138-470 t/m 138-474. De randen van de landgoederen vallen voor een klein deel binnen de kilometerhokken 136-470 t/m 136-474. De landgoederen vallen grotendeels binnen de kilometerhokken 137-470 t/m 137-474. De linkerzijde van het plangebied, dit betreft hoofdzakelijk de lintbebouwing van 's-Graveland, maakt voor een klein deel uit van de kilometerhokken138-470 t/m 138-474.
Overige (inventarisatie)gegevens
Ten behoeve van de beoordeling zijn aan de hand van literatuurgegevens uit verspreidingsatlassen en foto's van het plangebied inschattingen gemaakt van het voorkomen van genoemde soortengroepen. Volgens de beschikbare regionale verspreidingsgegevens (onder andere Meijden van der, 1989; Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www.ravon.nl) en natuurgegevens van natuurmonumenten (www.natuurmonumenten.nl) zijn onderstaande soorten naar verwachting aanwezig.
Vaatplanten
Volgens het Natuurloket komen er binnen de betreffende kilometerhokken verschillende beschermde vaatplanten en tevens verschillende Rode Lijstsoorten voor. Deze beschermde vaatplanten hebben betrekking op alle bovengenoemde kilometerhokken waarbinnen verschillende waardevolle en gevarieerde natuurgebieden aanwezig zijn. De bossen bestaan voornamelijk uit eik, beuk, kastanje en ook wel douglasspar. In de ondergroei van bos en struweel zijn groeiplaatsen van brede wespenorchis mogelijk. Soorten als grasklokje en hondsviooltje komen in de wegbermen voor. In de oevers zijn groeiplaatsen van dotterbloem en zwanenbloem te verwachten. Op de akkers die deel uitmaken van het landgoed Boekesteijn staan akkerkruiden als klaproos en korenbloem. In de parken die deel uitmaken van de landgoederen komen veel gecultiveerde soorten voor.
Zoogdieren
Zoogdieren zijn volgens het Natuurloket slecht of niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Gezien de uiteenlopende biotopen binnen het plangebied zijn er verschillende beschermde zoogdieren te verwachten. Op basis van de atlas van Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) en de gegevens van Natuurmonumenten (www.natuurmonumenten.nl) zijn de volgende soorten in het plangebied te verwachten: ree, egel, eekhoorn, das, boommarter, vos, mol, hermelijn, wezel, bunzing, bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, aardmuis, veldmuis, dwergmuis, rosse woelmuis, gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis, baardvleermuis, meervleermuis en gewone grootoorvleermuis. Vaste verblijfplaatsen van genoemde zoogdieren zijn zeker te verwachten binnen de landgoederenstructuur.
De oude bomenlanen (oude eiken en beukenbomen) zijn zeer geschikt voor verschillende soorten vleermuizen. In het bosgebied van landgoed Spanderswoud worden de (halfvergane) oude bomen bewoond door baardvleermuis, franjestaart, watervleermuizen en rosse vleermuis. Landgoed Boekesteijn bestaat grotendeels uit oude loofbossen die bewoond worden door vleermuiskolonies.
Veel soorten vleermuizen zijn voor hun winterslaap aangewezen op storings- en vochtvrije plaatsen zoals ijskelders. In de ijskelder van het landgoed Schaep en Burgh overwinteren verschillende vleermuissoorten als gewone dwergvleermuis, meervleermuis, gewone grootoorvleermuis en watervleermuis. De waterpartijen (vaarten) die door de verschillende landgoederen lopen zijn zeer geschikt als jachtplaats voor watervleermuis, meervleermuis en ruige dwergvleermuis.
De gebouwen (ook de lintbebouwing) binnen het plangebied kunnen tevens deel uitmaken van het leefgebied van verschillende soorten (gebouwbewonende) vleermuizen. De groene structuren en watergangen kunnen onderdeel zijn van het foerageergebied en als vliegroute dienen voor bovengenoemde vleermuizen. Alle vleermuizen zijn zwaar beschermd.
Een beschermde soort als de eekhoorn is ook zeker te verwachten in oude loof- en naaldbomen (parkbossen) binnen het plangebied. De landgoedbossen bieden zowel nestgelegenheid als voldoende voedsel voor de eekhoorn.
Amfibieën en reptielen
Volgens het Natuurloket zijn de kilometerhokken waar het plangebied deel van uitmaakt redelijk/matig of niet onderzocht op amfibieën en reptielen. De verwachting is dat vooral de meer algemeen voorkomende amfibieën als kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker, groene kikker en middelste groene kikker vaste verblijfplaatsen hebben binnen het plangebied. Deze soorten kunnen in de winter (winterverblijfplaats) gebruikmaken van struweel, heggen, tuinen en de bebouwing binnen het plangebied. Tijdens de voortplantingsfase kunnen amfibieën gebruikmaken van de watergangen binnen het plangebied.
In de vijver bij de villa, die deel uitmaakt van het landgoed Spanderswoud, is een zwaar beschermde soort als kamsalamander aangetroffen (www.natuurmonumenten.nl). Ook in de weilanden nabij de bossen van het landgoed Bantam liggen amfibieënpoelen voor de zwaar beschermde kamsalamander. Mogelijk komt de kamsalamander ook nog op de andere landgoederen voor die deel uitmaken van het plangebied. De kamsalamander is een soort die vrij diep water en een rijke onderwaterflora nodig heeft om zijn eieren af te zetten.
Volgens de Atlas van Nederlandse amfibieën en reptielen (1986) en RAVON komen ringslang en hazelworm voor in of nabij het plangebied. Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied is de verwachting dat deze zwaar beschermde soorten gebruikmaken van het plangebied.
Een soort als ringslang heeft voorkeur voor ongestoorde landgoederen, met parkachtige afwisseling van bossen, gazons en waterpartijen en vaak omgeven door meer open landelijk gebied (overgangsgebieden). Door Natuurmonumenten zijn in de weilanden nabij de bossen van het landgoed Bantam broedplaatsen aangelegd waarin de eieren van de ringslang uitgebroed kunnen worden.
De hazelworm heeft voorkeur voor droge tot vochtige bossen en is daarmee ook zeker te verwachten in het plangebied. Overige (beschermde) reptielen zijn niet te verwachten.
Vogels
Volgens het Natuurloket zijn vogels binnen de betreffende kilometerhokken uitgebreid of niet onderzocht. In het plangebied broeden naar verwachting verschillende vogelsoorten die karakteristiek zijn voor oude loof- en gemengde bossen, park, struweel en water.
Holenbroeders die indicatief zijn voor oud bos (loof- en gemengd bos) die zijn waargenomen in het plangebied zijn bosuil, kleine bonte specht, grote bonte specht, groene specht en holenduif (www.natuurmonumenten.nl). Van deze soorten hebben groene specht en bosuil tevens open terrein nodig om te foerageren. In de loofbossen bij Bantam, Schoonoord, Gooilust komen veel verschillende soorten zangvogels voor zoals appelvink, zwartkop, boomkruiper, zanglijster en boomklever. Tevens is op het landgoed Bantam de ijsvogel gesignaleerd, deze broedt verspreid in het gebied en foerageert langs de oevers.
Struweelvogels als koolmees, pimpelmees en roodborst zijn ook zeker te verwachten in de tuinen en parken binnen het plangebied. Langs de waterkant, op flauwe, onbeschoeide taluds kunnen wilde eend, waterhoen, meerkoet en fuut een verblijfplaats hebben. In en rondom gebouwen kunnen soorten als huismus, huiszwaluw en kauw broedplaatsen hebben.
Vissen
Het Natuurloket geeft aan dat er een beschermde vissoort voorkomt binnen een van de betreffende kilometerhokken, mogelijk gaat het hier om de kleine modderkruiper.
Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied, is de kans dat kleine modderkruiper (categorie 2) voorkomt binnen het plangebied niet geheel uit te sluiten. Deze soort kan in elke sloot worden aangetroffen. De kleine modderkruiper komt voor in stilstaande wateren met modderige of zandige bodem. Andere beschermde vissoorten zijn niet te verwachten binnen het plangebied.
Insecten
Het Natuurloket meldt dat insecten goed/matig en redelijk onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Er zijn meerdere Rode Lijstsoorten aangetroffen binnen de kilometerhokken. In en nabij de waterpartijen en bossen binnen het plangebied zijn goede voortplantingsmogelijkheden voor insecten. Algemeen voorkomende dagvlinders als boomblauwtje, dagpauwoog, citroenvlinder, gehakkelde aurelia, landkaartje en oranjetipje die hun eieren op waardplanten leggen in open bossen of aan de bosranden zijn zeker te verwachten. Ook meer algemene libellen als lantaarntje, paardenbijter en houtpantserjuffer kunnen in en nabij de parkvijvers voorkomen binnen het plangebied.
De verwachting is dat beschermde insecten het plangebied passeren, het gaat hier echter om dwaalgasten en deze zijn niet beschermd. Beschermde insecten zijn vooral te verwachten in de nabij gelegen heidegebieden.
Overige beschermde insectensoorten zijn niet te verwachten binnen het plangebied.
In tabel B2.1 staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B2.1 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | ontheffingsregeling Ffw | |
categorie 1 | categorie 2 | categorie 3 |
grasklokje, dotterbloem, zwanenbloem en brede wespenorchis ree, egel, vos, mol, hermelijn, wezel, bunzing, bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, aardmuis, veldmuis en dwergmuis kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker; groene kikker en middelste groene kikker |
eekhoorn, das, boommarter alle soorten inheemse vogels kleine modderkruiper |
alle vleermuizen hazelworm, ringslang en kamsalamander |
B2.3. Toetsing
Gebiedsbescherming
Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is en daarmee alleen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk maakt, is de verwachting dat dit geen nadelige effecten zal hebben op de nabijgelegen natuurgebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden).
Het plangebied maakt verder deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Vanwege het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zal ook de kwaliteit van deze PEHS niet worden aangetast.
Soortenbescherming
Ten aanzien van de Flora- en faunawet geldt dat het bestemmingsplan verschillende activiteiten mogelijk maakt die zonder ontheffing strijdig met deze wet zijn (bijvoorbeeld bij uitbreiding van een woning of het kappen van bomen dient rekening gehouden te worden met vleermuisverblijfplaatsen).
Voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet zal geen ontheffing nodig zijn. Tevens zal er geen ontheffing nodig zijn indien er geen vaste verblijfplaatsen van licht of zwaar beschermde soorten aanwezig zijn (categorie 2 en 3) hetgeen aan de hand van voorafgaande inventarisatie moet worden vastgesteld. Mogelijk maken zwaar beschermde soorten gebruik van het plangebied als vaste verblijfplaats. Indien dergelijke beschermde soorten aanwezig blijken en zij door de werkzaamheden verstoord of aangetast worden, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. In het geval van zwaar beschermde soorten (categorie 3) geldt dan een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie.
Verder dienen mogelijke werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot en met half juli) plaats te vinden, zodat broedende vogels niet worden verstoord.
B2.4. Conclusie en samenvatting
Conclusie
Ten aanzien van de te beschermen gebieden en soorten geldt dat noch de Natuurbeschermingswet of de PEHS, noch de Flora- en faunawet een beletsel vormen voor uitvoering van het bestemmingsplan.
Samenvatting
Omdat het plan consoliderend van aard is, worden er geen ingrepen mogelijk gemaakt die een negatief effect hebben op de nabijgelegen natuurgebieden of de PEHS (in of buiten het plangebied).
Ten aanzien van de Flora- en faunawet geldt dat het bestemmingsplan verschillende activiteiten mogelijk maakt die zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd. Toch dient er met kleine ontwikkelingen (bijvoorbeeld bij uitbreiding van een woning of het kappen van bomen dient rekening gehouden te worden met vleermuisverblijfplaatsen) rekening gehouden te worden met de Flora- en faunawet. Voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt zal geen ontheffing nodig zijn. Tevens zal er geen ontheffing nodig zijn indien er geen vaste verblijfplaatsen van licht of zwaar beschermde soorten aanwezig zijn (categorie 2 en 3) hetgeen aan de hand van voorafgaande inventarisatie moet worden vastgesteld.
Indien wel dergelijke beschermde soorten aanwezig blijken, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. In het geval van zwaar beschermde soorten (categorie 3) geldt dan een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie.
Verder dienen mogelijke werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart t/m half juli) plaats te vinden, zodat broedende vogels niet worden verstoord.
Indien de vereiste maatregelen worden genomen, zal de gunstige staat van instandhouding van geen van de soorten in gevaar komen, te meer daar de meeste soorten regionaal en landelijk vrij algemeen zijn.
Zowel de Natuurbeschermingswet als de Flora- en faunawet staan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.