direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmaweg 34a en 34b te Kortenhoef
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP1900ewg34ab2013-on00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrecht is onlangs (27 september 2012) in het kader van de actualisering en uniformering een nieuw bestemmingsplan opgesteld. De nieuwe woonpercelen aan de Emmaweg 34a en 34b te Kortenhoef zijn destijds buiten de vaststelling van het bestemmingsplan gelaten, in afwachting van het beroep tegen de verleende bouwvergunningen.

Nu de uitspraak van de Raad van State duidelijkheid geeft over de instandhouding van de verleende bouwvergunningen, wordt de verleende vrijstelling verwerkt tot een actueel bestemmingsplan, aansluitend bij de nieuwe uniforme bestemmingsregeling van het bestemmingsplan Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrecht.

Het plan wordt opgesteld volgens de geldende RO Standaarden en daarmee digitaal raadpleegbaar. De verleende vrijstellingen ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunningen worden opgenomen in dit plan. Er worden geen andere ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen dit plan. Nadat het bestemmingplan onherroepelijk is geworden, zal dit plan het ter plaatse vigerende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3) vervangen.

1.2 Het plangebied

Het plangebied bestaat uit de percelen Emmaweg 34a en 34b te Kortenhoef. De percelen worden omringd door de zuidelijk gelegen weilanden en zij- en achtererven van de omliggende woonpercelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP1900ewg34ab2013-on00_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (rode ovaal).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van de percelen geldt het bestemmingsplan Kern Kortenhoef, vastgesteld op 31 mei 2007 door de raad. In de onderstaande figuur is een uitsnede van dit plan opgenomen, met in rood/oranje het plangebied van het voorliggend plan aangegeven. Ter plaatse gelden de bestemmingen Tuinen, Erven en Verblijfsgebied.

De bouwplannen zijn niet in overeenstemming met dit geldende bestemmingsplan. Dit in voorbereiding zijnde bestemmingsplan is echter conform de vergunningverlening van 22 januari 2008.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP1900ewg34ab2013-on00_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Kern Kortenhoef (het plangebied is met rood/oranje aangegeven)

1.4 Planproces en procedure

Momenteel is dit bestemmingsplan in de fase van het ontwerp. Nadat het ontwerpbestemmingsplan ter visie is gelegd, kunnen belanghebbenden hun mening, in de vorm van zienswijzen, richten aan de raad. Na deze fase zal het bestemmingsplan worden vastgesteld door de raad.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 wordt het plangebied, de vergunde situatie, de verkeersontsluiting en het parkeren, cultuurhistorie en archeologie in het kort toegelicht. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 alle overige sectorale aspecten aan de orde. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de reacties uit het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro.

Hoofdstuk 2 Juridische planbeschrijving

Het bestemmingsplan Emmaweg 34a en 34b te Kortenhoef komt qua opzet overeen met de andere bestemmingsplannen in de gemeente Wijdemeren. Daarmee wordt gestreefd naar een uniformering van de juridisch-planologische regeling die in de bestemmingsplannen voor elk van de kernen in de gemeente wordt gehanteerd.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Hieronder wordt ingegaan op de planvorm, de opbouw van de verbeelding en de inhoud van de regels.

2.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de SVBP bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

2.2 Planvorm

Het bestemmingsplan zal een beheer- en gebruiksfunctie vervullen. Gekozen is voor een hoofdzakelijk gedetailleerde planvorm, waarbij de reeds vergunde situatie positief wordt bestemd.

2.3 Regels

2.3.1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

2.3.2 Bestemmingsregels

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de gronden waar de hoofdgebouwen zijn geprojecteerd. De bestemming 'Tuin' is gelegd op de bij een woning behorende gronden waarop in principe geen gebouwen zijn toegestaan. Dit betreffen de gronden gelegen aan de voorzijde van de woning.

De grens van de bestemming Wonen is 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gelegd. De regeling is het resultaat van de afweging tussen enerzijds een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de opgaaf van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 3 Tuin

De bestemming Tuin is toegekend aan de gronden aan de voorzijde van woningen. De gronden met de bestemming Tuin dienen onbebouwd te blijven. Hier zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Dit heeft tot doel de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving te waarborgen.

Artikel 5 Wonen

Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zijn de gronden bestemd voor het wonen eventueel in combinatie met bed & breakfast of aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd en de maximum goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen is op de verbeelding aangegeven.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen kunnen in de bestemming Wonen worden gebouwd. De maximale goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m. De bouwhoogte van deze bouwwerken bedraagt maximaal 4,5 m.

Het gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende gronden met de bestemming Wonen bedragen tot een maximum van 50 m². Ten minste 25 m² van de gronden die als Wonen zijn bestemd, dient onbebouwd en onoverdekt te blijven. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden en tegelijkertijd wordt de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig aangetast. De genoemde 50 m² mag worden vermeerderd tot 75 m² indien de oppervlakte van de bij het hoofdgebouw behorende gronden met de bestemming Wonen buiten het bouwvlak ten minste 250 m² bedraagt.

Bed & breakfast en aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Met betrekking tot de woonfunctie is het uitoefenen van een bed & breakfast of aan-huis-verbonden beroep of bedrijf toegestaan, mits de woonfunctie blijft prevaleren, geen hinder optreedt voor de woonomgeving en wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 30% van het vloeroppervlak worden benut ten behoeve van de kantoor-, bedrijfs- of praktijkruimte. Detailhandel en horeca wordt geheel uitgesloten in verband met overlast. Verder is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een groter percentage dan 30% van woningen te mogen gebruiken voor bed & breakfast, inclusief aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen.

Mantelzorg

Aan mantelzorg bestaat een toenemende behoefte. Voor een goede mantelzorg kan het noodzakelijk zijn om de hulpbehoevende een woonruimte bij de mantelzorger te bieden of andersom. In dit plan is het mogelijk om een omgevingsvergunning te verlenen voor het in gebruik nemen van een bijgebouw als afhankelijk woonruimte. Indien de zorg niet meer noodzakelijk of nodig is zal de omgevingsvergunning weer worden ingetrokken.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

Gebieden met een verkeers- of verblijfsfunctie worden tot 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemd. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, maar ook speelvoorzieningen en dergelijke.

2.3.3 Algemene regels

Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Deze zaken zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels. Wat de hoogteaanduidingen betreft, is vermeld dat de op de verbeelding aangegeven hoogten maximaal toelaatbaar zijn en in welke gevallen sprake mag zijn van overschrijdingen hiervan. Verder bevat dit hoofdstuk regels met betrekking tot overschrijding van bouwgrenzen, het buiten werking stellen van de bouwverordening en algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarnaast is een regel opgenomen ter bepaling van de wettelijke regeling waarnaar in de regels wordt verwezen.

2.3.4 Overgangsrecht en slotregels

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht (overgangsregels) en de slotregel.

Hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied

3.1 Huidige situatie

Het plangebied wordt momenteel gebruikt als grasland en als tuin met bomen en struiken. Het plangebied ligt achter de bebouwing van de Emmaweg 33 en 34, aan de rand van de kern Kortenhoef. Tussen het aangrenzende landelijk gebied en plangebied ligt een sloot en een smalle ontsluitingsweg ten behoeve van de woning aan de Emmaweg 35. De bebouwing rondom het plangebied bestaat uit vrijstaande woningen, veelal bestaande uit één bouwlaag met een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP1900ewg34ab2013-on00_0003.png"

Figuur 3.1 Luchtfoto huidige situatie

3.2 Vergunde nieuwbouw

Ter plaatse van het plangebied zijn twee woningen vergund.

De westelijke woning bestaat uit één bouwlaag met kap en is met de voorzijde gericht op de Emmaweg. Een erker aan de zijgevel geeft ruim uitzicht op het open landschap. De goothoogte bedraagt ten hoogste 4 m en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m. De woning wordt in traditionele stijl opgetrokken.

Het oostelijk geplande woonhuis wordt een modern ogend pand, georiënteerd op het open landschap. Het pand bestaat uit twee verdiepingen en heeft een plat dak. De goot- en bouwhoogte bedraagt 7 m. In tegenstelling tot de westelijke woning is de oostelijke woning ontworpen met strakke lijnen.

3.3 Verkeer en parkeren

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt via de Emmaweg en het Zuidereinde ontsloten naar de N201 (Hilversum (A27)-Aalsmeer (A4)). De Leeuwenlaan geeft in oostelijke richting een verbinding met Hilversum. Via het Noordereinde en de N236 wordt aangesloten op de A1 (Baarn-Bussum-Amsterdam).

Ontsluiting langzaam verkeer

Het fietsverkeer maakt gebruik van dezelfde wegen als het gemotoriseerd verkeer. De ontsluiting voor het fietsverkeer vindt plaats via de ten oosten van het plangebied gelegen Emmaweg, die in noordelijke respectievelijk zuidelijke richting aansluiting geven op de N201 en N236. Daarnaast kan ook het fietsverkeer gebruikmaken van de Leeuwenlaan in de richting Hilversum. De intensiteit van het gemotoriseerd verkeer op deze wegen en de Emmaweg is gering, zodat om verkeersveiligheidsredenen geen gescheiden afwikkeling met het gemotoriseerd verkeer noodzakelijk is.

Openbaar vervoer

De kern Kortenhoef wordt per openbaar vervoer ontsloten via een busverbinding tussen Hilversum en Bussum/Weesp. De loopafstand tot een bushalte bedraagt circa 600 m. De ontsluiting per openbaar vervoer kan derhalve redelijk worden genoemd.

Parkeren

Het parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden.

3.4 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorische regioprofielen

De gemeente Wijdemeren, is onderdeel van de regio Gooi en Vechtstreek. Deze regio wordt in de nota 'Cultuurhistorische regioprofielen' van de provincie Noord-Holland aangemerkt als 'tuin van Amsterdam', bestaande uit vele buitenplaatsen en villaparken. Het gebied wordt een geringe transformatiecapaciteit toegekend; de nadruk ligt op behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden zoals de oude ontginningsassen.

Archeologie

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Daarnaast heeft de gemeente Wijdemeren een Beleidskaart Archeologie opgesteld (vastgesteld 29-9-2011) die als uitgangspunt geldt bij alle activiteiten waarbij mogelijke archeologische waarden in het geding zijn. Door middel van regimes geeft het gemeentebestuur aan welk niveau van het archeologiebeleid in een bepaald gebied als redelijk kan worden beschouwd. In het plangebied komen drie van de vijf regimes voor, namelijk de derde tot en met de vijfde categorie:

  • categorie drie: historische kernen;
  • categorie vier: pleistocene zandgronden (sporen van bewoning en ontginning).
  • categorie vijf: veenpolders (geringe verwachting van archeologische sporen).

In het kader van de bouwvergunningaanvraag is archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Op basis van de onderzoeksresultaten (Vestigia b.v., Rapportnummer V423, augustus 2008) kan gesteld worden dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten ter plaatse van het plangebied en er geen nader onderzoek naar archeologische waarden nodig is.

Monumenten

In het plangebied zijn geen gemeentelijke en rijksmonumenten aanwezig.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

In het kader van dit bestemmingsplan zijn verschillende sectorale aspecten van belang, die in dit hoofdstuk aan de orde zullen komen.

4.1 Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan voorziet in het consolideren van de reeds vergunde situatie en maakt dus geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk. Tevens worden geen nieuwe wegen gerealiseerd waarbinnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. De Wet geluidhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.2 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit tuin, met bomen, struiken en gras.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de omgeving van het plangebied liggen wel EHS-gronden en circa 600 m ten noordwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen.

De Oostelijke Vechtplassen bestaan uit een reeks van laagveengebieden tussen de Vecht en de oostrand van Utrechtse Heuvelrug. In het gebied bevinden zich door turfwinning ontstane meren en plassen, meest met een zandondergrond, sommige aanzienlijk verdiept door zandwinning. De combinatie van rivierinvloeden en invloeden van het watersysteem van de zandgronden heeft een rijke schakering van typen van moeras en moerasvegetaties doen ontstaan. In het gebied zijn twee belangrijke gradiënten te onderscheiden: van noord naar zuid loopt een gradiënt van meer gesloten gebied (bos) naar meer open landschap (grasland, trilveen en rietland), terwijl van west naar oost een gradiënt is te zien van toenemende kwel (in petgaten en trilvenen). Belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, purperreiger) en zeer belangrijk voor broedvogels van moerassen met veel waterriet en lange oeverlijnen (woudaap, grote karekiet). Ook van enig belang als broedgebied voor enkele andere moeras- en watervogels (porseleinhoen, zwarte stern, ijsvogel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP1900ewg34ab2013-on00_0004.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode ovaal) t.o.v. EHS (bron: provincie Noord-Holland)

In het plangebied worden twee woningen gerealiseerd. Deze ontwikkeling heeft slechts een zeer geringe verkeersgeneratie tot gevolg. Dit leidt niet tot een waarneembare stikstofdepositie. De bouw van de woningen leidt tot een tijdelijke verstoring. Door de werkzaamheden na het broedseizoen te starten, wordt de verstoring van gevoelige soorten tot een minimum beperkt. Significant negatieve effecten worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

In de tuin zijn geen beschermde vaatplanten aanwezig.

Vogels

In het plangebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De bomen zijn ongeschikt voor vaste nesten van broedvogels.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis. De bomen zijn te dun om vaste verblijfplaatsen aan vleermuizen te bieden. Het plangebied heeft ook geen functie als primair foerageergebied of als vlieg- of migratieroute.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken en onder. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   geen   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen   nee  

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Duurzaam bouwen

De milieueffecten van het bouwen kunnen worden beïnvloed door milieuvriendelijke materialen, bouwmethoden en onderhoudsmethoden. Tevens dient de emissie van uitlogende materialen als PAK, lood, zink en koper te worden tegengegaan. De gemeente Wijdemeren sluit daarom aan bij het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

Vanaf 1 november 2003 is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, Waternet neemt daarbij de uitvoering van het waterbeheer voor zijn rekening. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Wijdemeren. In het kader van de watertoets wordt over dit bestemmingsplan overleg gevoerd met de waterbeheerder.

Beleid

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Bestuursakkoord Water (BW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan uitvoering aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel).

In de Handleiding Watertoets & Vergunningverlening uit 2003 van het Hoogheemraadschap zijn de uitgangspunten aangegeven voor het afstemmen van ruimtelijke plannen op het watersysteem. Het Hoogheemraadschap gaat bij de ontwikkeling van nieuwe stedelijke functies uit van een compensatie-eis van 10% open water of zoveel als uit een nadere berekening nodig blijkt. In hooggelegen infiltratiegebieden geldt geen verplichting tot de aanleg van open water als compensatie voor de toename van verhard oppervlak. In plaats daarvan dient de initiatiefnemer voldoende tijdelijk bergend oppervlak te creëren en daarnaast voorzieningen waarmee schoon regenwater in de ondergrond kan infiltreren. Verder is op dit moment het Handboek Hemelwater van toepassing.

Huidige situatie water

Het plangebied ligt op voormalige veengrond. Het gebied vormt een onderdeel van het Noordelijke Vechtplassengebied. Het Noordelijke Vechtplassengebied is een verdroogd gebied, waarvoor het hoogheemraadschap ecologisch herstel nastreeft.

Het plangebied bestaat momenteel uit grasland. De maaiveldhoogte ligt ter plaatse op circa NAP -0,7 m. Het rioolstelsel in Kortenhoef bestaat uit een gemengd stelsel, waarbij het afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Horstermeer.

Circa 40 m ten oosten van het plangebied, evenwijdig aan de Emmaweg, ligt een boezemhoofdwatergang. De Emmaweg doet dienst als tertiaire waterkering, de beoogde woningen vallen echter niet binnen de keurzone van deze waterkering. Circa 5 m ten zuiden van het projectgebied ligt eveneens een watergang, dit is geen hoofdwatergang.

De oppervlaktewaterkwaliteit is in dit gebied over het algemeen, en met name wat betreft eutrofiëring (stikstof en fosfaatgehalten) redelijk (Waterbeheersplan 2000-2004). Ten aanzien van diffuse verontreinigingen (bijvoorbeeld PAK's) en zware metalen (met name kwik), is de waterkwaliteit matig. Hiervoor zijn meerdere oorzaken, waaronder het gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest in groenvoorzieningen, afspoeling van wegen en het optreden van riooloverstorten bij hevige neerslag. Daarnaast kunnen oorzaken liggen in de inrichting van waterstructuur en oevers, en in het beheer en onderhoud.

Duurzaam stedelijk waterbeheer in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in het consolideren van de reeds vergunde situatie. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Van belang is de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals geformuleerd door Waterschap Amstel, Gooi en Vecht daar waar mogelijk toe te passen. De speerpunten zijn het verbeteren van de ecologische toestand van de oppervlaktewateren, het minimaliseren van wateroverlast met het oog op klimaatverandering en het optimaliseren van de afvalwaterketen.

Wanneer het verhard oppervlak in het plangebied toeneemt, dient dit gecompenseerd te worden in de vorm van nieuw open water. De compensatieopgave bedraagt in dat geval ten minste 10% van de toename aan verhard oppervlak. In het kader van de vergunningverlening (de woningen zijn al vergund) is hierover overleg geweest met de waterbeheerder. Indien tijdens de bouw een bronnering wordt geplaatst, dient een lozingsvergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap.

Voor de nieuw te bouwen woningen is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Het geniet de voorkeur om afstromend hemelwater van schone oppervlakken af te koppelen en af te voeren naar de watergang ten zuiden van het plangebied. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Daarnaast is het mogelijk schoon hemelwater langer vast te houden voor hergebruik door het op te vangen. Mocht er open water gedempt worden, dan dient dit één op één gecompenseerd te worden, zowel qua oppervlak als qua diepte.

Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het waterschap op basis van de Keur een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijfsactiviteiten in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering.

Onderzoek

Ten zuiden van het projectgebied bevinden zich een enkele agrarische bedrijven waarmee uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening rekening dient te worden gehouden. De beoogde woningen dienen op de bestaande functies te worden afgestemd waardoor de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd.

In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijven en voorzieningen ten opzichte van een rustige woonwijk. In verband met milieuhinder (met name geluid en stof) dient een richtafstand van 30 m tussen woningen en akkerbouwbedrijven aan te worden gehouden. De ontwikkeling vindt plaats op een afstand van ruim 75 m ten opzichte van het dichtstbijzijnde akkerbouwbedrijf. Reeds bestaande bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

In dit bestemmingsplan wordt aan de hand van de Staat van Functiemenging die in de regels is opgenomen ten behoeve van de toegestane aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen.

Voor een nadere toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' en de uitgangspunten van milieuzonering wordt verwezen naar bijlage 1 van de toelichting.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat en dat ter plaatse van de woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en resultaten

Het voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard. Derhalve heeft het plan geen (negatieve) gevolgen voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen in en om het plangebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit binnen het plangebied. Uit gegevens van de gemeentelijke rapportage luchtkwaliteit (december 2006) blijkt dat er in 2005 binnen de gemeente Wijdemeren geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen en koolstofmonoxide. In 2010 zijn eveneens metingen verricht. Uit de berekeningen blijkt dat de conclusie hetzelfde blijft. Ook uit de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) - een webapplicatie die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort - blijkt dat direct langs de maatgevende wegen in en rondom het plangebied gedurende de hele planperiode ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wlk wordt voldaan. Ter plaatse van het plangebied is uit het oogpunt van luchtkwaliteit dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.7 Bodemkwaliteit

Beleid

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging moet ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt uitgevoerd. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek en resultaten

Aangezien het in dit geval gaat om reeds verleende bouwvergunningen en het vigerende bestemmingsplan reeds tuinen ten behoeve van het wonen toeliet, is er geen sprake is van functiewijzigingen en speelt het aspect bodem verder geen rol.

4.8 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van het aspect externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004)

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen.

Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (2004)

Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Op basis van het Bevi geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. Als oriëntatiewaarde voor het GR geldt:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde norm.

Onderzoek

In of nabij het plangebied bevindt zich geen route gevaarlijke stoffen of Bevi-inrichtingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat het voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.

4.9 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied bevinden zich geen planologische relevante leidingen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid zijn tussen de gemeente en de initiatiefnemers overeenkomsten opgesteld, waarin de eventuele planschadeaanspraken ten gevolge van of samenhangend met de realisatie van het project worden verhaald.

Het betreft particuliere initiatieven die voor eigen rekening en risico worden uitgevoerd. De financiële uitvoerbaarheid is hiermee voldoende geborgd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf XX gedurende 6 weken ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid heeft gehad om een zienswijze in te dienen. Gedurende deze termijn zijn XX zienswijzen ontvangen. De nota beantwoording zienswijzen, vooroverleg en ambtshalve wijzigingen is opgenomen in bijlage XX

Hoofdstuk 6 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het ontwerpbestemmingsplan Emmaweg 34a en 34b te Kortenhoef wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. ...
  • 2. ...
  • 3. ...

De instanties onder XXX hebben een reactie gegeven. De reacties van X en X zijn van inhoudelijk aard. De opmerkingen zijn verwerkt in het plan. Een samenvatting en reactie op de overlegreacties is opgenomen in bijlage XX.