Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Secundaire ontsluiting Châlet Parc De Vechtoever, Nederhorst den Berg
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1696.BP9900Eilweg322021-on00

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Beoogde ontwikkeling betreft het regelen van de noordelijke secundaire ontsluiting van Châlet Parc De Vechtoever in Nederhorst den Berg. De noordelijke secundaire ontsluiting is een bestaande toegang die wordt gebruikt ten behoeve van de aan- en afvoer van chalets, grond en stelconplaten e.d., voor nooddiensten en voor de aan- en afvoer van propaan. In het vigerende bestemmingsplan 'Nederhorst Den Berg' is een functieaanduiding 'verkeer' opgenomen op de bestemming ’Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’. Echter is deze functieaanduiding verkeerd gepositioneerd. Er bestaat ook de behoefte om dezelfde aanduiding aan te geven in de bestemming 'Groen - 2'. Daarnaast is een regeling gewenst voor de twee bestaande propaantanks van Châlet Parc De Vechtoever, die aan deze secundaire toegangsweg zijn gesitueerd.
 
Derhalve dient voor de betreffende gronden een aanpassing van het bestemmingsplan plaats te vinden. Het voorliggend plan voorziet daar in.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Eilandseweg aan de Vecht in de gemeente Wijdemeren. Het plangebied staat bekend onder de kadastrale gemeente Nederhorst den Berg, sectie A, perceelnummer 2457.
 
De onderstaande afbeeldingen geven de ligging van het plangebied weer.
 
Globale ligging plangebied (rood omkaderd) (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
 
Globale begrenzing plangebied  (rood omkaderd) (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het vigerende bestemmingsplan 'Nederhorst Den Berg' van de gemeente Wijdemeren (vastgesteld op 18 september 2013). Hieronder volgt voor de planlocatie een beschrijving van de bestemming. De navolgende afbeelding geeft het geldende bestemmingsplan weer:
 
Uitsnede bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Het noordelijke deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Hier is de functie-aanduiding 'verkeer' aanwezig (maar op de verkeerde plek). De bestaande secundaire ontsluiting loopt voorts door de bestemming 'Groen - 2', maar is daarin niet specifiek geregeld. Dat geldt ook voor de daar aanwezige propaantanks van Châlet Parc De Vechtoever.
 
De bestaande secundaire toegangsweg is niet correct geregeld in het huidige bestemmingsplan: de functieaanduiding 'verkeer' voor deze toegangsweg is niet op de juiste locatie aangegeven. Onderstaande afbeelding toont de functieaanduiding 'verkeer' (de twee gebogen stippellijnen) met de actuele ligging van de toegangsweg. Te zien is hoe de secundaire toegangsweg meer richting het oosten is gelegen en bij de aansluiting op de Eilandseweg meer ruimte in beslag neemt.
 
Ligging functieaanduiding verkeer ten opzichte van de huidige ligging van de secundaire toegangsweg
 
Een deel van het plangebied heeft de functieaanduiding 'houtwal'. Ter plaatse is evenwel geen houtwal aanwezig. Het is dan ook niet reëel om ter plaatse van de betreffende bestaande secundaire toegangsweg de functieaanduiding 'houtwal' over te nemen uit het geldende bestemmingsplan. Daarbij is de houtwal bedoeld om het park af te schermen van de Vechtdijk. Er blijft, ook met het toevoegen van de aanduiding ‘verkeer’ op de bestaande secundaire toegangsweg, voldoende ruimte aanwezig om dit te borgen.
 
Het noordelijkste deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering. Daarnaast hebben de gronden in het plangebied ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Dergelijke gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
 
De functieaanduiding 'verkeer' dient te worden verplaatst naar de daadwerkelijke locatie van de weg en dient ook op de gronden bestemd met 'Groen - 2' te worden opgenomen. Tevens worden de gronden van de bestaande propaantanks meegenomen en voorzien van een passende regeling.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de Eilandseweg aan de rivier de Vecht. Niet ver ten oosten van het plangebied ligt Nederhorst Den Berg. Het plangebied is in gebruik door Châlet Parc De Vechtoever. De ontwikkeling heeft betrekking op het noordelijke deel van het Châlet Parc De Vechtoever. Het noordelijke deel van het park is te bereiken via een bestaande onverharde toegangsweg. Deze secundaire toegangsweg heeft meerdere functies, maar wordt onder andere gebruikt ten behoeve van de aan- en afvoer van chalets, het vullen van twee bestaande propaantanks en als toegangsweg voor nooddiensten. De chalets in het park zijn aangesloten op het propaannetwerk. Hoewel het Châlet Parc en de gebruikers van de chalets steeds vaker zonnepanelen installeren als alternatieve vorm van energie, zijn de propaantanks nog steeds essentieel voor het Châlet Parc.
 
Onderstaande afbeeldingen tonen een impressie van het plangebied.
 
Impressie plangebied (bron: initiatiefnemer, juli 2021)
 
Naast het vervoeren van nieuwe chalets voor lege kavels zijn er transportbewegingen nodig voor chalets welke verouderd zijn en worden afgevoerd. Indien er sprake is van vervanging zal er ook een nieuw chalet worden aangevoerd via deze toegangsweg. Ook grond en stelconplaten om een plek op orde te maken, worden door een trekker via deze weg aan- en afgevoerd.
 
Het gebruik van deze secundaire toegangsweg houdt verband met het feit dat de officiële toegang en weg naar het park te smal is om chalets e.d. over te vervoeren. De Eilandseweg wordt namelijk smaller nadat deze de noordelijke toegangsweg van het park is gepasseerd. Deze wordt dermate smal dat chalets hier niet meer vervoerd kunnen worden. De Eilandseweg kent een breedte van 2.70 m. Wanneer chalets worden vervoerd is een breedte nodig van minstens 4.15 m. Ook de bevoorrading van de bestaande propaantanks gebeurt via de noordelijke toegangsweg; ook dit heeft voldoende breedte nodig.
 
Onderstaande figuur geeft het plangebied en de breedte van de wegen weer.
 
Weergave breedte van de wegen in en nabij het plangebied
2.2 Toekomstige situatie
De functieaanduiding 'verkeer' wordt verplaatst naar de feitelijke locatie, waarbij ook het deel door de groenbestemming van Châlet Parc De Vechtoever wordt meegenomen. Dit betreft gronden bestemd met 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' en gronden bestemd met 'Groen - 2'.
Daarnaast wordt in het voorliggende bestemmingsplan een regeling opgenomen voor de twee propaantanks van Châlet Parc De Vechtoever, die aanwezig zijn aan de secundaire toegangsweg.
 
Het betreft het op de juiste wijze regelen van de bestaande situatie. Er zullen in verband hiermee geen werkzaamheden plaatsvinden.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Het rijk kent 3 doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (tot 2028), te weten: 
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft raakvlak met het Barro. Het plangebied raakt aan één van de 14 in het Barro geformuleerde rijksbelangen, namelijk titel 2.13 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Het plangebied ligt immers in het gebied dat in kaart 7 van het Barro door het Rijk indicatief is aangemerkt als de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Toetsing aan deze uitwerking vindt plaats in toelichting paragraaf 3.2.2. De overige belangen van het Barro zijn verder niet specifiek van toepassing, waarmee het geen belemmering vormt voor voorliggende initiatief.
 
De voorgenomen ontwikkeling kent verder weinig tot geen raakvlak met de opgestelde nationale belangen. Vanuit het Barro zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een 'stedelijke ontwikkeling' verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
 
De beoogde ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging voor het verplaatsen en aangeven van een functieaanduiding voor de bestaande secundaire toegangsweg. Gezien dat er verder niet wordt gebouwd, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is het beoogde plan niet ladderplichtig en wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
De Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
 
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
 
Leefomgeving
  1. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  3. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
  1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten en houvast te bieden. Daarvoor wordt een aantal bewegingen voor de toekomst benoemd:
  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst.
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging.
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem.
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal.
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie.
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector.
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
    
Planspecifiek
De ambitie van de provincie is het streven naar een goede balans tussen leefbaarheid en economische ontwikkeling. Om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te behouden en te versterken is een goed beheer van de bestaande kwaliteiten en het toevoegen van nieuwe kwaliteiten van belang. Er dient voldaan te worden aan de wettelijke basiskwaliteit voor een gezonde en veilige leefomgeving. Voor de leefomgevingskwaliteit is het essentieel de waarden en karakteristieken van het landschap en de cultuurhistorie te benoemen, te behouden, waar nodig adequaat te herstellen en waar mogelijk te versterken en te ontwikkelen.
 
Met de beoogde ontwikkeling wordt de functieaanduiding verplaatst naar de huidige ligging van de weg. Met de ontwikkeling zullen er geen aanpassingen plaatsvinden in het gebied. De secundaire ontsluitingsweg is in de huidige situatie al aanwezig. Het karakter en aanzien vanaf de Eilandseweg, net als de cultuurhistorie en de kwalititeit van het landschap zullem daarmee onveranderd blijven.
 
Gesteld kan worden dat het beoogde initiatief in lijn is met de ambities uit de Omgevingsvisie NH2050.
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 22 oktober 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het Landelijk gebied, Bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.  
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
 
Planspecifiek
MRA - Landelijk gebied
Het plangebied is gelegen in het zogenaamde 'MRA - Landelijk gebied'. De bouw van woningen is hier niet toegestaan. Met de ontwikkeling vinden echter geen werkzaamheden plaats.
 
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Het plangebied bevindt zich in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, één van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde zoals bedoeld in artikel 6.46 van de omgevingsverordening. Een ruimtelijk plan in dergelijk gebied is alleen mogelijk als de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie niet worden aangetast. Deze kernkwaliteiten zijn:  
  1. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militairverdedigingssysteem;
  2. de grote openheid;
  3. het groene en rustige karakter. 
Met de beoogde ontwikkeling vinden geen werkzaamheden plaats. Het unieke landschap zal verder niet aangetast worden. De beoogde ontwikkeling zal er voor zorgen dat de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het plangebied meer tot hun recht komen.
 
Bijzonder provinciaal landschap
Het onderhavige perceel maakt deel uit van het Bijzonder Provinciaal Landschap Vechtstreek-Zuid, bestaande uit veenpolderlandschap met een uitgebreid stelsel van plassen, petgaten en legakkers (de Vechtplassen). Ter plaatse is reeds een (secundaire) toegangsweg vanaf de Eilandsweg aanwezig. Deze weg heeft een informeel karakter, passend bij de kwaliteiten van het veenpolderlandschap. Ter hoogte van de aansluiting op de Eilandseweg blijft het open karakter van het landschap behouden en in het zuidelijke deel wordt de weg al afgeschermd door de bestaande bosschages. Het voorliggende bestemmingsplan, dat deze bestaande secundaire toegangsweg planologisch regelt, doet daarmee geen afbreuk aan de waarden van het Bijzonder Provinciaal Landschap Vechtstreek-Zuid.
 
Conclusie
Verder zijn er geen relevante aanvullende eisen ten aanzien van het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening NH2020 waarmee gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Wijdemeren
De structuurvisie Wijdemeren is de samenhangende visie van de gemeente en heeft betrekking op haar gehele grondgebied. De structuurvisie gaat in op stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten, maar ook op de kwaliteiten die te maken hebben met water, cultuurhistorie, natuur, milieu, verkeer en vervoer, economie, wonen en recreatie.
 
De bestaande ruimtelijke structuur wordt hoofdzakelijk bepaald door drie verschillende landschapseenheden: de stroomrug van de Vecht, het veenplassengebied en de stuwwal van 't Gooi. De linten zijn de ruggengraat van het veengebied. De Loosdrechtse Plassen zijn veelal van elkaar gescheiden door slechts een enkele overgebleven legakker. De gewenste toekomstige ruimtelijke structuur wordt in de structuurvisie aan de hand van de thema's economie, wonen, infrastructuur, recreatie en landschap toegelicht. Waarbij voor wonen het volgende uitgangspunt geldt: 'een beperkte ontwikkeling met behoud van het goede'.
 
Planspecifiek
De gemeente Wijdemeren hecht waarde aan het belang van openheid en landschappelijke kwaliteit. Wonen en landschap moeten met elkaar verbonden zijn en waar mogelijk worden versterkt. Daarbij moeten bouwplannen aansluiten op de landschappelijke context en cultuurhistorie.
  
In de structuurvisie van de gemeente Wijdemeren is de locatie aangewezen als onderdeel van de stroomrug van de Vecht. Het gemeentelijk beleid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Met de ontwikkeling wordt de openheid en landschappelijke kwaliteit niet verminderd. 
 
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige in overeenstemming is met de Structuurvisie Wijdemeren.
4 Randvoorwaarden omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings-)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Met het voorliggende plan vindt er een bestemmingswijziging plaats betreft de functieaanduiding 'verkeer'. Er zullen geen verandering plaatsvinden in vergelijking met de bestaande (planologische) situatie. Er kan dan ook gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Water
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen. 
Als een toename van verhard oppervlak van meer dan 1.000 m² aan de orde is, is volgens het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht watercompensatie noodzakelijk.
 
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft de verplaatsing en aangeven van een functieaanduiding. Er zullen verder geen werkzaamheden plaatsvinden en ook geen toename van verharding in het plangebied. Watercompensatie zal voor de beoogde ontwikkeling niet nodig zijn.
Verder wordt in het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met het feit dat het plangebied onderdeel is van een waterkering. Hiertoe wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor het voorliggende bestemmingsplan.
4.3 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. In en rondom het plangebied zijn daarbij ook geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Het plangebied is wel gelegen binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hiervoor geldt dat de kernkwaliteiten van het gebied in stand moeten worden gehouden. Deze kernkwaliteiten zullen met het onderhavige initiatief niet aangetast worden.
 
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Archeologiebeleid Wijdemeren
In 2010 heeft de gemeente Wijdemeren een Archeologische Beleidskaart laten maken. De kaart is gebaseerd op een uitgebreide inventarisatie van het gemeentelijk bodemarchief en geeft aan welke gebieden een archeologische verwachting hebben. Per gebied is vastgelegd wanneer bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met archeologie. De regimes die hiervoor gelden zijn weergegeven op de Beleidskaart Archeologie. Voor iedereen is dan in één oogopslag duidelijk aan welke regels moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen waar archeologische waarden in het geding kunnen zijn.
   
Planspecifiek
Onderstaande afbeelding toont de archeologische verwachting van het plangebied 
 
Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Wijdemeren (plangebied rood omkaderd)
 
Gebieden waar geen archeologische resten (meer) worden verwacht, worden op de beleidskaart aangeduid als archeologievrij. Bovenstaande kaart toont aan dat er rekening dient te worden gehouden met archeologie wanneer plannen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm zijn. In het vigerende bestemmingsplan 'Nederhorst Den Berg' heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Gezien dat er op het plangebied geen werkzaamheden plaats zullen vinden, zullen de gronden ook verder niet geroerd worden. Archeologische onderzoek is daarom ook niet nodig.
 
Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het voorliggende initiatief.
4.5 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
   
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt de functieaanduiding 'verkeer' verplaatst en toegevoegd op de huidige locatie van de weg. Tevens wordt voorzien in een regeling voor de bestaande propaantanks. Er zal geen sprake zijn van strenger bodemgebruik. Bodemonderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft geen geluidgevoelig object, zoals beschreven in de Wet Geluidhinder. De Wet geluidhinder ziet ook toe op de aanleg van wegen. De beoogde ontwikkeling betreft het correct bestemmen van een bestaande secundaire ontsluitingsweg. Deze weg is immers in het geldende bestemmingsplan op de verkeerde plek aangeduid. Er vinden met de ontwikkeling verder geen werkzaamheden plaats. Er is dus geen sprake van de aanleg van een weg, waardoor de Wet geluidhindeer hier niet van toepassing is.
Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het beoogde plan.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 μg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
De NIBM-tool geeft aan dat, gezien het gebrek aan toename van het aantal motorvoertuigenbewegingen, het project is aan te merken als "niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Desalniettemin is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide over 2019 (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie voldoende is. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vinden geen werkzaamheden plaats. Beschermde diersoorten zullen met de beoogde ontwikkeling niet worden aangetast. Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk Nederland of in een Natura 2000-gebied. Omdat er geen werkzaamheden zullen de nabijgelegen natuurgebieden geen schade (zoals stikstofdepositie) van de beoogde ontwikkeling ondervinden.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming.
4.9 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Bepaald moet worden of de nieuwe invulling realiseerbaar is op de locatie en dat dit geen belemmering oplevert voor omliggende functies. Hierbij worden de richtafstanden uit de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ gehanteerd. De beoogde ontwikkeling maakt geen gevoelige bestemming of een bedrijfsactiviteit mogelijk.
Geconcludeerd kan worden dat milieuzonering niet voor belemmeringen van de beoogde ontwikkeling zal zorgen.
4.10 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
   
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft het op de juiste en volledige wijze opnemen van de bestaande noordelijke secundaire toegangsweg van het Châlet parc De Vechtoever. In de huidige situatie is de ontsluitingsweg al aanwezig, deze is op het vigerende bestemmingsplan echter niet correct aangegeven. De secundaire ontsluiting kan dienen als extra aanrijroute voor de brandweer, een route voor de tankwagen voor de bevoorrading van de tanks en extra vluchtweg voor bewoners van het park. Daarmee is de secundaire ontsluiting een verbetering van de veiligheid in meerdere opzichten. Brandweer Gooi en Vecht en de Grondstoffen- en Afvalstoffen Dienst (GAD) Gooi en Vechtstreek geven overigens in het kader van het vooroverleg aan geen opmerkingen te hebben op het plan.
 
De ontsluitingsweg betreft geen risicovolle inrichting of kwetsbaar object. Wel bevinden zich nabij de toegangsweg twee bestaande propaantanks van het Châlet Parc. De propaantanks lagen voorheen in het midden van het park, maar zijn in het verleden verplaatst naar het noordelijke deel van het Châlet Parc, op enige afstand tot de chalets in het park. Het verplaatsen van de tanks naar deze locatie is een verbetering voor de veiligheid.
De propaantanks worden bevoorraad via de secundaire noordelijke toegangsweg. Er is in beeld gebracht of de propaantanks een risico vormen voor omwonenden. De twee propaantanks hebben elk een maximale inhoud van 13 m³. De propaantanks worden maximaal gevuld tot 85%. De verantwoording van het groepsrisico komt voort uit het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). Dit besluit is onder andere van toepassing op de opslag van propaan in insluitsystemen van meer dan 13 m³. Omdat de twee tanks maximaal 13 m³ inhoud bevatten, vallen de tanks niet onder het Bevi en is een verantwoording van het groepsrisico niet van toepassing.
     
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Parkeren en verkeer
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. 
 
Planspecifiek 
Parkeren
Met de beoogde ontwikkeling zal de parkeerbehoefte van het plangebied niet toenemen. Derhalve worden hier geen belemmeringen verwacht.
 
Verkeer
De verkeerssituatie zal met de beoogde ontwikkeling ongewijzigd blijven. De ontwikkeling ziet op het toevoegen van de functieaanduiding 'verkeer' op de locatie van de huidige noordelijke secundaire ontsluitingsweg van het plangebied. Er zal geen sprake zijn van een toenemende verkeersgeneratie.
 
Er kan geconcludeerd worden dat er wordt voldaan aan de richtlijnen van parkeren en verkeer.
5 Juridische toelichting
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. 
5.2 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. 
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
Het noordelijk deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' overgenomen van het huidige bestemmingsplan, voor zover van toepassing. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische activiteiten, maar waarbij de landschappelijk waarden worden behouden en zodoende worden herstelt of ontwikkeld. Deze gronden hebben tevens de functieaanduiding 'verkeer' ter plaatse van de secundaire toegangsweg.
 
Artikel 4 Groen - 2
De bestemming 'Groen - 2' zal van het vigerende bestemmingsplan worden overgenomen. Tevens wordt de functieaanduiding 'verkeer' toegevoegd.
In het nu geldende bestemmingsplan heeft een deel ter plaatse van de bestaande secundaire toegangsweg de functieaanduiding 'houtwal'. Aangezien ter plaatse geen sprake is van een houtwal en deze hier ook niet voorzien is, is het niet reëel om deze functieaanduiding over te nemen. Daarbij is de houtwal bedoeld om het park af te schermen van de Vechtdijk. Er blijft, ook met het toevoegen van de aanduiding ‘verkeer’ op de bestaande toegangsweg, voldoende ruimte aanwezig om dit te borgen.
Tevens is een specifieke regeling opgenomen voor de twee bestaande propaantanks, die zich nabij de secundaire toegangsweg bevinden. Hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van groen - gasopslag' opgenomen. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van die aanduiding ten hoogste twee propaantanks met elk een inhoud van maximaal 13 m³ zijn toegelaten.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2 en artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Met deze bestemmingen worden archeologische waarden in de bodem beschermd. Het perceel blijven de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 2' behouden. Ter bescherming van de archeologische waarden is bouwen niet zonder meer toegestaan.
 
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming  'Waterstaat - Waterkering' wordt van het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Op of in deze gronden mogen uitsluitend in de primaire bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
    
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de regels omtrent strijdig gebruik en het parkeren opgenomen.
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn afwijkingsmogelijkheden en de voorwaarden daartoe opgenomen.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Artikel 11 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. 
Planspecifiek
De plankosten zullen op de reguliere wijze via de legesverordening door de gemeente Wijdemeren verrekend worden met initiatiefnemer. Er zijn voor de gemeente voorts geen kosten verbonden aan dit initiatief. Wel zal er met de gemeente een planschadeovereenkomst worden afgesloten.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Overleg
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de diverse vooroverlegpartners: 
  • Provincie Noord-Holland;
  • Waterschap Amstel, Gooi en Vecht/Waternet;
  • Grondstoffen- en Afvalstoffen Dienst (GAD) Gooi en Vechtstreek;
  • Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek;
  • Rijkswaterstaat West-Nederland Noord;
  • TenneT;
  • Brandweer Gooi en Vecht.
Van deze instanties heeft alleen de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek inhoudelijk gereageerd (brief van 24-09-2021). Van de overige instanties zijn berichten ontvangen dat zij geen op- of aanmerkingen hebben.
 
De opmerkingen van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijke reactie in cursief voorzien.
 
1. Wet geluidhinder
In hoofdstuk 4.6 Geluid is gemotiveerd dat het niet gaat om het mogelijk maken van geluidgevoelig object en dat daarom de Wet geluidhinder niet van toepassing is. De Wet geluidhinder ziet echter ook toe op de aanleg van wegen. Er wordt niet ingegaan op het aanleggen van een weg en de relatie met de Wet geluidhinder.
 
Het voorliggende bestemmingsplan is gericht op het correct bestemmen van een bestaande secundaire ontsluitingsweg, die in het nu geldende bestemmingsplan op de verkeerde plek is aangeduid. Er is dus geen sprake van de aanleg van een weg, waardoor de Wet geluidhinder hier niet van toepassing is. Dit wordt als zodanig aangepast in paragraaf 4.6. Geluid.
 
2. Propaantanks
Het bestemmingsplan heeft mede tot doel om de propaantanks ruimtelijk gezien in te passen en te legaliseren. Het bestemmingsplan is het instrument voor een integrale afweging van de verschillende milieubelangen. De vraag is daarom of de afweging niet breder dan alleen het Bevi plaats had moeten vinden. Gezien de mogelijke gevolgen moet het bevoegd gezag zich de vraag stellen of legalisatie van de propaantanks aanvaardbaar vindt. Een alternatieve (veiliger en of duurzamer) energievoorziening is niet onderzocht op haalbaarheid of wenselijkheid.
 
Dit is nader onderbouwd in paragraaf 4.10 Externe veiligheid, waarbij is aangegeven dat de betreffende propaantanks voorheen juist in het midden van het park lagen en dat zij mede om veiligheidsredenen naar de huidige locatie zijn verplaatst, op enige afstand tot de chalets in het park. Dat is een sterke verbetering van de veiligheid. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat het Châlet Parc en de gebruikers van de chalets steeds vaker zonnepanelen installeren als alternatieve vorm van energie. Maar de propaantanks zijn nog steeds van essentieel belang voor het Châlet Parc.
 
3. Relatie met provinciaal beleid
Voor dit plan is aangegeven dat voldaan moet worden aan de wettelijke basiskwaliteit voor een gezonde en veilige leefomgeving, zoals bedoeld in de Omgevingsvisie NH2050. Voor de kwaliteit, het landschap en de cultuurhistorie geldt dat deze behouden, hersteld of versterkt moet worden. Deze tweedeling is niet in lijn met de provinciale doelstellingen.
 
Er doet zich geen strijd voor met het provinciale beleid. Dat is ook als zodanig aangegeven door Provincie Noord-Holland in het kader van het vooroverleg, waarbij zij opmerken: "Met het verder formaliseren van de weg worden deze kwaliteiten niet aangetast. Ter hoogte van de aansluiting op de Eilandseweg blijft het open karakter van het landschap behouden en in het zuidelijke deel wordt de weg al afgeschermd door de bestaande bosschages."
 
4. Overige aspecten
Ten aanzien van de thema's bodem, ecologie en luchtkwaliteit heeft de omgevingsdienst geen opmerkingen.
 
6.2.3 Zienswijzen
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de eventuele zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.