direct naar inhoud van Regels
Plan: Eilandseweg 16
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP3100eilandwg-on00

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Eilandseweg 16 met identificatienummer NL.IMRO.1696.BP3100eilandwg-on00 van de gemeente Wijdemeren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat te onderscheiden is van en in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en direct in verbinding staat met dat hoofdgebouw;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, bollen-, sier- en fruitteelt;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  • c. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  • d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • e. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • f. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
1.8 agrarisch loonbedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.

1.9 bestaande bouwwerken:

bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;

1.10 bestaande oppervlakte:

de oppervlakte die bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.20 lichtmast:

bouwwerk dat dient ter bevestiging van lampen of verlichtingsapparaten;

1.21 maaiveld:

de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.22 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna;

1.23 permanente bewoning:

gebruik in de vorm van bewoning als hoofdverblijf van een recreatief verblijf(smiddel);

1.24 sleufsilo:

bouwwerk, geen gebouw zijnde dat dient als opslagplaats voor mest of landbouwproducten;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijden van de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren en/of tussen de verticale projectie van de buitenste maten van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijvigheid in de vorm van grondgebonden veehouderijen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': een agrarisch loonbedrijf behorende t/m categorie 3.1;
  • c. paardenbakken indien deze ten dienste staan van een hobbymatige activiteit, dan wel een niet-agrarische nevenactiviteit bij een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuin, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en erftoegangswegen.
3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen
  • a. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • c. de bouwhoogte van silo's mag niet meer bedragen dan 9 meter.
3.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • e. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter.
3.2.3 Paardenbakken
  • a. per bouwperceel is maximaal één paardenbak toegestaan, mits het bebouwde oppervlak niet meer dan 300 m² bedraagt;
  • b. de paardenbak dient achter de bebouwing, van de wegzijde af, gesitueerd te worden;
  • c. de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer dan 800 m² bedragen;
  • d. de hoogte van de erfafscheiding van de paardenbak mag niet meer dan 1,60 meter bedragen;
  • e. de kortste afstand van de paardenbak tot de dichtstbijzijnde grens van het bouwperceel van de woning van derden of een ander stankgevoelig object mag niet minder dan 50 meter bedragen;
  • f. een longeercirkel mag binnen het bouwperceel worden opgericht mits de doorsnee niet meer dan 12 meter bedraagt;
  • g. lichtmasten en/of tredmolens mogen niet ten behoeve van paardenbakken worden gebouwd.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van hooibergen mag niet meer bedragen dan 9 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en/of grenzend aan openbaar gebied mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwhoogte van silo's en hooibergen en overige bouwwerken

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de bouwregels ten aanzien van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.1 ten behoeve van (mest-)silo's met een maximale bouwhoogte van 25 m, indien de landschappelijke waarden van de omgeving niet in onevenredige mate worden aangetast;
  • b. het bepaalde in lid 3.2.4 ten behoeve van hooibergen met een maximale bouwhoogte van 25 m, indien de landschappelijke waarden van de omgeving niet in onevenredige mate worden aangetast;
  • c. het bepaalde in lid 3.2.1 ten behoeve van de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, indien de landschappelijke waarden van de omgeving niet in onevenredige mate worden aangetast, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 meter.
3.3.2 Paardenbakken

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de bouwregels van het bepaalde in lid 3.2.3 onder b indien de aanleg achter de bebouwing geen reële mogelijkheid is, waarbij geldt dat:

  • a. deze achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning moet worden gesitueerd, en;
  • b. niet zichtbaar is vanaf de openbare weg vanwege de aanleg van een groenstrook met opgaande beplanting tussen de weg en de paardenbak.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. intensieve veehouderijen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoeg gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van:

  • a. het binnen bedrijfsgebouwen stallen van caravans en boten.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een bestaand agrarisch bedrijf in de vorm van veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de in dit gebied voorkomende landschappelijke en natuurlijke waarden, onder meer in de vorm van de voor het gebied kenmerkende openheid en de voor het veenweidelandschap kenmerkende flora en fauna;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuin, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en erftoegangswegen.
4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van hooibergen mag niet meer bedragen dan 9 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en/of grenzend aan openbaar gebied mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de bouwregels ten aanzien van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van ondergeschikte gebouwen ten dienste van de agrarische bedrijfsdoeleinden, zoals melkstallen, veldschuren en schuilhokjes, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bedrijf mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • c. het aantal gebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 1;
  • d. de oppervlakte van een bouwperceel als bedoeld onder c mag niet minder bedragen dan 1 hectare;
  • e. de afstand van bedrijfsgebouwen tot het hart van de openbare weg mag niet minder bedragen dan 10 meter.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming, geldt in ieder geval het gebruik van de in lid 4.1 bedoelde gronden:

  • a. als opslag van mest en landbouwproducten in sleufsilo’s en/of graskuilen, met uitzondering van bestaande sleufsilo’s;
  • b. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. als opslagplaats van hout en aannemersmaterialen;
  • d. voor paardenbakken.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.4 onder c ten behoeve van de bouw van sleufsilo’s, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afstand van de sleufsilo tot de bestemming 'Agrarisch' mag niet minder bedragen dan 5 meter;
  • b. de hoogte van de sleufsilo mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. natuur- en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
4.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen, dempen, verdiepen of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanleggen van graskuilen;
  • d. het ontginnen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • e. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen van opgaande beplantingen;
  • g. het scheuren of ploegen van grasland;
  • h. het door bemaling, afwatering, ontwatering, afdamming, toevloeiing of bevloeiing wijzigen van de waterhuishouding of blijvend verlagen van de waterstand.
4.6.2 Uitzondering op het verbod

Het in lid 4.6.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd op grond van een verleende aanlegvergunning.
4.6.3 Toetsing

De in lid 4.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien – mede gelet op een door de aanvrager op te stellen (inrichtings-)plan – kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

  • a. het belang dat met de ingreep is gediend;
  • b. de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie, waarbij in het bijzonder gelet wordt op de cultuurhistorisch waardevolle verkaveling;
  • c. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen een rapport heeft overhandigd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
5.3.1 Verbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden over een groter oppervlak dan 500 m² en, voor zover sprake is van grondwerkzaamheden, met een diepte groter dan 40 cm uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.3.2 Uitzondering op het verbod

Het verbod van lid 5.3.1is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. normaal onderhoud betreffen ten dienste van de bestemming, waaronder in ieder geval wordt verstaan het telen van maïs, het scheuren van grasland in het kader van graslandvernieuwing, het ploegen, eggen, uitbaggeren van sloten en greppels, het vervangen van bestaande drainage, de aanleg van drainage door middel van sleufloos draineren en andere ondiepe werkzaamheden.
5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overhandigd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgelegd;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Waarde - Archeologie' wijzigen door de bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering en secundair voor de overige op de verbeelding aangewezen bestemmingen.

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend in de primaire bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag is bevoegd ten behoeve van de secundaire bestemmingen af te wijken van het in lid 6.2 bepaalde indien het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
  • b. Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning ten behoeve van secundaire bestemmingen te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
    • 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
  • b. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. De omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterkering wordt of kan worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan, indien het betreft:

  • a. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, percentage en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
  • b. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  • c. het plaatsen van masten ten behoeve van mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwhoogte van een vrijstaande mast mag niet meer bedragen dan 40 meter;
    • 2. de bouwhoogte van een mast op een gebouw mag niet meer bedragen dan 5 meter.
8.2 Mantelzorg
8.2.1 Omgevingsvergunning om af te wijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte voor mantelzorg met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke woning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • d. omgevingsvergunning alleen wordt toegepast binnen de bestemming Agrarisch'.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Geringe afwijkingen

Het bevoeg gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, geringe afwijkingen van de begrenzing van bestemmingen mogelijk te maken, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn en mits de afwijkingen, ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2 meter bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

11.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Eilandseweg 16 van de gemeente Wijdemeren.