direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eilandseweg 16
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP3100eilandwg-on00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Eilandeseweg 16 te Nederhorst den Berg is naast een loon- en verhuurbedrijf tevens een veehouderij gevestigd. Ten behoeve van een efficiëntere agrarische bedrijfsvoering wil men een loods realiseren voor de opslag van hooi, voer en landbouwmachines. Nu moet het hooi en het voer regelmatig worden aangevoerd.

Uit praktisch oogpunt wordt de nieuwe loods voorzien ten noorden van het bestaande agrarisch bouwvlak. Omdat deze locatie in het verlegde van de bestaande loodsen ligt wordt het doorzicht vanaf de Eilandseweg naar de achterliggende polder niet verstoord.

In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de vergroting van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn regels verbonden. Het initiatief voldoet niet aan deze regels.

Omdat de loods buiten het bestaande agrarisch bouwvlak wordt voorzien en niet past binnen de regels van de wijzigingsbevoegdheid dient een nieuw juridisch-planologisch kader te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier in. In dit bestemmingsplan wordt gemotiveerd dat het plan past binnen beleid, regelgeving en omgevingsaspecten.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de rivier de Vecht in het buitengebied van Nederhorst den Berg. In afbeelding 1.1 is globaal de ligging van het plangebied in rood weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3100eilandwg-on00_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Nederhorst den Berg' is op 27 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Op 18 september 2013 heeft de Raad van State het bestemmingsplan grotendeels onherroepelijk verklaard. Het gedeelte waaraan goedkeuring is onthouden heeft geen betrekking op een onderdeel van dit plan. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3100eilandwg-on00_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Tevens heeft de bestemming 'Agrarisch' de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf'. De locatie van de nieuwe loods heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om een loods te realiseren.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor de uitbreiding. Hierbij wordt ingegaan op Rijks, Provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt de huidige en de toekomstige situatie beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de nieuwe situatie beoordeeld aan de hand van relevante sectorale aspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van het plan. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 een beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een motivering van/ toetsing aan relevante beleidsdocumenten van het Rijk, de provincie Noord-Holland en de gemeente Wijdemeren.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en milieu (SVIR, vastgesteld 13 maart 2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat concreet en bondig het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken.

De nationale belangen uit de structuurvisie zijn juridisch geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt een vertaling van de planologische rijksbelangen uit de SVIR in instructieregels voor provincies en gemeenten. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op ondermeer het kustfundament, de grote rivieren, de ecologische hoofdstructuur en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

Relevante regels

Het plangebied is aangewezen als bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, De Stelling van Amsterdam en als ecologische hoofdstructuur.

Nieuwe Hollandse Waterlinie en De Stelling van Amsterdam

Het plangebied is onderdeel van De Nieuwe Hollandse Waterlinie en De Stelling van Amsterdam. Deze gebieden zijn aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Het rijk heeft de verantwoordelijkheid de begrenzing nader te bepalen en voor de gebieden de kernkwaliteiten verder uit te werken bij de provincie gelegd. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn regels gesteld aan de inhoud van ruimtelijke plannen zodat de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Een toetsing van het plan aan deze regels staat in paragraaf 2.3.

Ecologische hoofdstructuur

In het Barro is geregeld dat de Provincie Noord-Holland de begrenzing, bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden verder moet uitwerken. In de provinciale verordening zijn regels gesteld aan de inhoud van ruimtelijke plannen. Een toetsing van het plan aan deze regels staat in paragraaf 2.3.

2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (3.1.6 Bro)

De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening) vormt het instrument voor zorgvuldig ruimtegebruik. Het doel hiervan is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dient de Ladder voor duurzame verstedelijking in het bestemmingsplan te worden opgenomen. De ladder heeft betrekking op ontwikkelingen van woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen. De ladder bestaat uit drie treden met de volgende vragen die achter elkaar moeten worden doorlopen:

  • 1. is er een actuele behoefte naar de ontwikkeling?
  • 2. is de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied in te vullen door bijvoorbeeld benutting van gronden door herstructurering?
  • 3. indien blijkt dat de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied valt, hoe kan het gebied zo goed mogelijk ontsloten worden via verschillende middelen van vervoer?

Beoordeling

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt staat beschreven in Hoofdstuk 3. Onderzocht is of deze ontwikkeling moet worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro. Dit zou ertoe leiden dat de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet worden doorlopen.

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om een loods te realiseren buiten het bestaande agrarisch bouwvlak. De ontwikkeling is qua omvang te gering om te spreken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, gelet op jurisprudentie van de Raad van State waaruit blijkt dat pas bij een grotere ontwikkeling sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van State van 30 juli 2014 (201402114/2/R4) waarbij het ging om een uitbreiding van een bestaande loods. Hierbij oordeelde de Raad van State dat een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet gezien kan worden als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro.

Gelet op het vorenstaande is de conclusie dat de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, niet kunnen worden gezien als nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Hierdoor hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking uit artikel 3.1.6 lid 2 Bro niet te worden doorlopen.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland hebben op 21 juni 2010 de Structuurvisie 2040 vastgesteld, op 23 mei 2011 de 1e herziening en in juli 2013 de wijziging van het onderdeel uitvoeringsprogramma.

De provincie zet in op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. In het kader van klimaatbestendigheid dient er ruimte gevonden te worden voor bescherming tegen wateroverlast, voor voldoende schoon drinkwater en voor duurzame energie. De ruimtelijke kwaliteit wordt operationeel gemaakt in het behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit van het landschap. Duurzaam ruimtegebruik wordt nagestreefd door functies slim te combineren en te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen. Deze regels vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

2.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 hebben provincies de bevoegdheid gekregen een ruimtelijke verordening vast te stellen. In deze verordening stelt de provincie regels stellen met betrekking tot de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen (afwijken van het bestemmingsplan) en beheersverordeningen. Bij het stellen van deze regels moeten provinciale belangen in het geding zijn.

In een provinciale verordening kunnen regels zijn opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (zoals natuur-, landschappelijke of cultuurhistorische waarden) of ten behoeve van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld vestigingsregels voor intensieve veehouderij of detailhandelsvoorzieningen). De gemeente heeft de plicht bestemmingsplannen aan te passen aan de provinciale verordening.

De provinciale verordening van Noord-Holland stelt regels voor onder andere de onderstaande onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen (inclusief werelderfgoedgebieden Stelling van Amsterdam en de Beemster);
  • het regionaal watersysteem.

Relevante regels

Uit de provinciale ruimtelijke verordening zijn voor het plangebied de volgende onderwerpen van belang:

  • De Stelling van Amsterdam;

De Stelling van Amsterdam (UNESCO-erfgoederen)

De kernkwaliteiten van de stelling zijn een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen, een groene en relatief stille ring rond Amsterdam en relatief grote openheid. Binnen de begrenzing mag uitsluitend worden voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden voor zover deze de kernkwaliteiten behouden of versterken.

Dit bestemmingsplan voorziet in de aanpassing van een bestaande agrarisch bouwvlak. De totale oppervlakte van het bouwvlak neemt niet toe (zie paragraaf 3.2). De openheid van de polder wordt niet aangetast en aangepast. In de nabije omgeving liggen geen forten of batterijen. Tevens is het plangebied geen onderdeel van een inundatiekom. De bestaande watergangen in en rondom het plangebied blijven gehandhaafd. Hieruit blijkt dat de kernkwaliteiten niet in het geding komen.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Wijdemeren - Beheerste ontwikkeling met behoud van het goede 2012

De structuurvisie is vastgesteld op 01 december 2012. De centrale opgave is het vinden van een balans tussen het waardevolle landschap en de hedendaagse dynamiek. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente waardoor direct duidelijk wordt of bepaalde initiatieven daarbinnen passen.

Volgens de structuurvisie blijven agrarische activiteiten in de toekomst een belangrijke rol spelen, waarbij de gemeente verwacht dat een verdere verbreding van agrarische bedrijven met nevenactiviteiten zal optreden. Het loonbedrijf wordt beschouwd als een agrarisch bedrijf omdat de werkzaamheden zich richten op grondverzet en het voortbrengen van producten door het telen van gewassen en hout. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de structuurvisie van de gemeente.

2.4.2 Welstandsnota Wijdemeren 2013

Het hoofddoel van de nota is het inzicht verlenen in het welstandsbeleid. Een welstandstoets is (wettelijk) verplicht bij bouwaanvragen en wordt verricht door een (welstands)commissie. Deze heeft het recht een bouwplan - op basis van welstandscriteria - af te wijzen. In de welstandsnota staan de relevante randvoorwaarden en uitgangspunten voor het welstandsbeleid.

Voor het gebied geldt een regulier welstandsregime, waarbij met name wordt beoordeeld op het behoud van de samenhang binnen de rijen en clusters. Bij een regulier welstandsregime zal beoordeeld worden op:

  • hoofdgebouwen zijn gericht op de openbare ruimte;
  • bijbehorende bouwwerken liggen achter de voorgevelrooilijn;
  • bouwmassa’s zijn gevarieerd;
  • clusters kennen een sterke onderlinge samenhang;
  • bijhorende bouwwerken zijn ondergeschikt vormgegeven;
  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume;
  • op- en aanbouwen zijn afgestemd op het hoofdvolume;
  • gevels van hoofdgebouwen zijn in hoofdzaak van baksteen of van andere steenachtige materialen of eventueel van hout, glas, gestuct of geschilderd;
  • hellende daken van woningen afdekken met keramische dakpannen, riet, leien, zink of koper.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Bestaande situatie

Het bedrijf ligt aan de rivier de Vecht in het buitengebied van Nederhorst den Berg. Het perceel is grotendeels verhard. Op afbeelding 3.1 is een luchtfoto van de bestaande bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3100eilandwg-on00_0003.jpg"

Afbeelding 3.1 Luchtfoto bestaande situatie (peildatum 2014)

3.2 Toekomstige situatie

De nieuwe loods is voorzien ten noorden van het bestaande agrarisch bouwvlak. Het bestaande agrarisch bouwvlak is in afbeelding 3.2 in rood weergeven. De loods voorziet niet in een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten maar dient als opslag van hooi, voer en landbouwmachines. In afbeelding 3.2 is globaal de locatie van de nieuwe loods in groene arcering weergegeven. Deze locatie krijgt in onderliggend bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3100eilandwg-on00_0004.jpg"

Afbeelding 3.2 Toekomstige situatie

Omdat de loods niet past binnen de grenzen van het bestaande agrarisch bouwvlak wordt het zuidelijk deel van het bouwvlak verwijderd (blauwe arcering in afbeelding 3.2). Deze locatie krijgt in onderliggend bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. De totale oppervlakte van het agrarisch bouwvlak blijft hierdoor gelijk.

Uit praktisch oogpunt wordt de nieuwe loods niet aan de achterzijde (oostzijde) van het perceel gebouwd. Het doorzicht van de Eilandseweg naar de achterliggende polder wordt niet verstoord omdat de nieuwe loods in het verlengde van de bestaande loodsen wordt gebouwd. De ontsluiting van de loods vindt plaats via de bestaande ontsluiting op het perceel.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Beleid, wet- en regelgeving

In de gemeente Wijdemeren zijn gebieden te vinden waar bijzondere archeologische waarden aangetoond zijn. Bij nieuwe ontwikkelingen is in de gebieden waar archeologisch waardevolle zaken in de ondergrond aanwezig zijn, verkennend archeologisch prospectieonderzoek vereist. De gemeente voert hiervoor een beleid dat in eerste instantie gericht is op behoud van waardevolle elementen en structuren.

Het gemeentebestuur geeft door middel van regimes aan welk niveau van het archeologiebeleid in een bepaald gebied als 'redelijk' kan worden beschouwd. De regimes komen tot stand op basis van de bekende archeologische waarden, de kennis van de geschiedenis en de eventuele recente bodemverstoringen. Gezamenlijk leiden deze gegevens tot een verwachting met betrekking tot het aantreffen van archeologische sporen in de bodem. Deze verwachting is op basis van ervaring omgezet in regimes met de bijbehorende criteria. Indien een bouwplan kleiner is dan de voor het gebied aangegeven criteria, is geen afweging van het archeologisch belang noodzakelijk.

Categorie   Rekening houden met archeologie vanaf planomvang van:  
Eerste   Bij alle grondroerende werkzaamheden  
Tweede   Bij alle plannen van 50 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld  
Derde   Bij plannen van 100 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper van 35 cm beneden maaiveld  
Vierde   Bij plannen van 500 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld  
Vijfde   Bij plannen van 2500 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld  
Zesde   Geen regime  

Tabel categorieën archeologie (bron: toelichting bij Beleidskaart Archeologie gemeente Wijdemeren)

Situatie plangebied

In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart weergegeven. Het plangebied heeft een archeologische waarde categorie 4 toegekend gekregen. Hiervoor geldt: Wanneer er sprake is van een bouwplan groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm beneden maaiveld is archeologisch onderzoek verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3100eilandwg-on00_0005.jpg"

Afbeelding 4.1 Uitsnede Beleidskaart Archeologie gemeente Wijdemeren

Omdat de uitbreiding groter is dan 500 m² is op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Dit ter bescherming van de eventuele aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bodem

Beleid, wet- en regelgeving

Artikel 3.1.6 van het Besluit Ruimtelijke Ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken.

Situatie plangebied

Op het perceel heeft een bodemsanering plaats gevonden. Hier is een terreinophoging uitgevoerd met ernstig verontreinigd puin. Tijdens de bodemsanering is dit puin afgegraven en is schone grond aangebracht.

Op afbeelding 4.2 is een uitsnede van het bodemloket weergegeven (http://www.bodemloket.nl/). Hierop is te zien dat het plangebied is gesaneerd. De sanering is door het bevoegd gezag goedgekeurd op 9 juni 1997.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3100eilandwg-on00_0006.jpg"

Afbeelding 4.2 uitsnede bodemloket (18 juni 2015)

4.3 Ecologie

Beleid, wet- en regelgeving

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Situatie plangebied

Gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet)

Het plangebied ligt op meer dan 1 kilometer van het Natura 2000-gebied Oostelijke vechtplassen. Het Natura-2000 gebied is aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Door de ontwikkeling gaat geen Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument verloren. Er vindt geen uitbreiding van bedrijfsactiviteiten plaats. Het verkeer neemt hierdoor niet toe. Er kan worden gesteld dat negatieve effecten van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied kan worden uitgesloten.

Het plangebied ligt op meer dan 800 meter van Ecologische hoofdstructuur. De Vecht en het Hilversums Kanaal vormen een Ecologische Verbindingszone. Het ruimtelijk beleid voor de Ecologische hoofdstructuur is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. De bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogenoemde 'nee, tenzij'-regime. De ontwikkeling vindt buiten de begrenzing van de Ecologische hoofdstructuur plaats. Een nadere toetsing in de vorm van een 'nee, tenzij'-toets is niet aan de orde. In de provincie Noord-Holland is de externe werking van de ontwikkeling op de Ecologische hoofdstructuur niet van toepassing.

Soortenbescherming (Flora- en Faunawet)

Met behulp van openbaar beschikbare informatie en eerdere uitgevoerde onderzoeken is een bureaustudie uitgevoerd om een beeld te krijgen van het voorkomen van beschermde soorten in en rondom het plangebied.

Vaatplanten

Geraadpleegde verspreidingsgegevens wijzen niet op het voorkomen van strenger beschermde plantensoorten binnen het plangebied. De omringende sloten bieden mogelijk wel groeiplaatsomstandigheden voor wat algemenere soorten van voedselrijke omstandigheden van tabel 1 (licht beschermd – vrijstelling ontheffingsplicht bij ruimtelijke ingrepen), zoals zwanenbloem en gewone dotterbloem.

Zoogdieren (incl. vleermuizen)

Het ontbreekt in het plangebied aan bomen en geschikte holtes. Verder ontbreken er geschikte oevervegetaties voor soorten als de streng beschermde waterspitsmuis. Wel kan het terrein onderdeel uitmaken van foerageergebied van vleermuizen. Buiten foerageergebied van vleermuizen kan het voorkomen van strenger beschermde zoogdiersoorten worden uitgesloten.

Reptielen en amfibieën

Het waterrijke landschap in de directe omgeving is geschikt als leefgebied voor de streng beschermde ringslang (tabel 3/Bijlage IV habitatrichtlijn, zeer streng beschermd). Het is waarschijnlijk dat de soort ook in de directe nabijheid van het plangebied voorkomt, in het waterrijke moeraslandschap.Verder bieden de sloten die het plangebied omringen geschikt voortplantingswater voor algemene amfibieënsoorten, inclusief de streng beschermde rugstreeppad en heikikker (beiden tabel 3/Bijlage IV Habitatrichtlijn). Het graslandterrein zelf wordt als zodanig niet geschikt geacht, vanwege de afwezigheid van losse bodem en aanwezigheid van een dichte grasmat.

Vissen

De sloten rondom het plangebied zijn potentieel geschikt voor de kleine modderkruiper.

Vogels

In het verleden (2013) heeft op het perceel een steenuil gebroed, maar heeft geen jongen grootgebracht. Dit blijkt uit interviews. Het plangebied zelf zou hoogstens als foerageergebied kunnen dienen, maar zeker niet als broedgebied. Het plangebied zelf is geschikt voor broedvogels van open terreinen (weidevogels), zoals kievit, scholekster en grutto. De aanwezigheid van bomenranden maakt het plangebied wel minder optimaal geschikt voor weidevogels.

Conclusie

Gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet)

Het gehele plangebied ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden en geheel buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met de wettelijke en planologische gebiedsbescherming.

Soortenbescherming (Flora- en Faunawet)

Omdat het plangebied volledig uit grasland bestaat, kap van bomen en dempen van sloten niet noodzakelijk is, zullen er geen effecten optreden op genoemde streng beschermde soorten. Wel is er kans op verstoring van aangrenzende leefgebieden van strenger beschermde soorten, zoals dat van de steenuil, weidevogels, watervogels en algemene broedvogels. Men moet rekening houden met de kans op verstoring van aan het plangebied grenzende leef- en broedgebieden. Om effecten te voorkomen kunnen de volgende maatregelen getroffen worden:

  • buiten het broedseizoen werken;
  • de werkzaamheden vlak voor het broedseizoen inzetten en dan continue doorwerken (werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stilleggen), zodat vogels niet gaan broeden in het gebied waar gewerkt wordt;
  • het gebied voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt maken voor broedvogels (bv. door te maaien of struweel te verwijderen)

4.4 Externe veiligheid

Beleid, wet- en regelgeving

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het externe veiligheidsbeleid kent twee risicomaten, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt met behulp van een diagram weergegeven. Bovendien geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid.

Situatie plangebied

Met behulp van de risicokaart (http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html) is op 20 mei 2015 gekeken of in de directe omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten plaatsvinden of riscovolle inrichtingen aanwezig zijn.

Hieruit blijkt dat in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook worden in de directe omgeving geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water of door leidingen. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.5 Geluid

Beleid, wet- en regelgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van 'geluidgevoelige' bestemmingen, zoals woningen en scholen.

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Binnen deze zone dient ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe 'geluidgevoelige bestemmingen' een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat kan worden voldaan aan een aanvaardbaar geluidsniveau.

Situatie plangebied

Een agrarische loods is conform de Wet geluidhinder (Wgh) niet als ‘geluidgevoelig’ gekwalificeerd. Verder vindt geen uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten plaats waardoor het verkeer niet toe neemt. Een akoestisch onderzoek is niet nodig. Het aspect geluid staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid, wet- en regelgeving

Wet milieubeheer (5.2 Luchtkwaliteitseisen)

Het doel van Wet milieubeheer, hoofdstuk 5.2 luchtkwaliteitseisen is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. De wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOX), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen. De normen gelden overal in de buitenlucht en niet alleen ter plekke van gevoelige bestemmingen. In de praktijk blijken er vooral grenswaardenoverschrijdingen te zijn voor PM10 en NO2.

Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

Het begrip NIBM speelt een belangrijke rol in de regelgeving voor luchtkwaliteit en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet in betekende mate' bijdragen en de Regeling 'Niet in betekende mate' bijdragen. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen), tot 100.000 m2 kantooroppervlakte met één ontsluitingsweg (200.000 m2 met twee ontsluitingswegen) en intensieve veehouderijen (afhankelijk van het aantal dieren), bij voorbaat aangemerkt als niet in betekenende mate.

Situatie plangebied

De ontwikkeling zal geen effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Er vindt geen uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten plaats. Hierdoor draagt het project 'Niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de ontwikkeling geen bijdrage levert aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en past binnen de kaders van de Wet milieubeheer.

4.7 Verkeer

Beleid

Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Situatie plangebied

Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande ontsluiting van het perceel aan de Eilandseweg. Er vindt geen uitbreiding van bedrijfsactiviteiten plaats. Het verkeer neemt hierdoor niet toe. De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om het verkeer op te vangen.

4.8 Water

Beleid, wet- en regelgeving

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is tevens een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Situatie plangebied

Ten behoeve van dit plan is een watertoets uitgevoerd. De rapportage van deze watertoets is als Bijlage 1 van deze toelichting opgenomen. In deze rapportage staan de beleidskaders, actuele situatie en toekomstige situatie beschreven voor de verschillende waterhuishoudkundige aspecten binnen het plangebied.

Uit de watertoets blijkt dat de voorgenomen ontwikkelingen voorziet in een beperkte toename van verhard oppervlak. De verharding is minder dan 5.000 m2.. Hierdoor is compensatie niet verplicht. Het afstromende regenwater zal op het oppervlaktewater worden geloosd. Daarom is het van belang dat geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Artikel 3 Agrarisch

Deze bestemming geldt voor agrarische percelen met bedrijfsgebouwen. Binnen het bestemmingsvlak mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd tot een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 10 meter. Met een aanduiding is bepaald of een agrarisch loonbedrijf is toegestaan.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

Deze bestemming geldt voor het deel van het agrarisch bouwvlak dat is te komen vervallen. De gronden zijn mede bestemd voor het behoud en/of herstel van landschappelijke en natuurwaarden. Om de natuur- en landschapswaarden te behouden en beschermen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden. In de regels is opgenomen wanneer een archeologisch onderzoek dan wel een omgevingsvergunning is vereist. In ieder geval is archeologisch onderzoek vereist bij plannen van 500 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming geldt voor de gronden met een primaire waterkerende functie ten behoeve van de rivier de Vecht. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter. Het is mogelijk om hiervan af te wijken indien de bescherming van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden voor afwijken van het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.

Grondexploitatiewet (GREX)

In het kader van de Grondexploitatiewet (GREX) is het mogelijk dat in kader van een bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale doelstelling van de Grondexploitatiewet, zoals opgenomen als afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

Het uitgangspunt van de Grondexploitatiewet is dan ook dat gemeenten een verplichting hebben tot kostenverhaal. Dit betekent, dat een gemeente de gemaakte kosten op de particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot een ontwikkeling van de gronden overgaat. De gemeente mag hier bovendien niet meer van afzien.

Op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro kan van de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie is anderszins verzekerd;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen is niet noodzakelijk.

Geen noodzaak vaststellen exploitatieplan

Er hoeft geen exploitatieplan in de zin van de Grondexploitatiewet te worden vastgesteld, omdat de realisatiekosten en de uitvoeringskosten geheel worden gedragen door de initiatiefnemer. Er zijn geen gemeentelijke investeringen in de infrastructuur en/of nutsvoorzieningen noodzakelijk om het plan mogelijk te maken.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg artikel 3.1.1 Bro

Ten behoeve van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) is het bestemmingsplan ter kennisgeving naar de relevante overlegpartners gestuurd.

Tervisielegging

Het ontwerp bestemmingsplan en de daarbij behorende stukken heeft van .................. tot en met .................. ter visie gelegen.