direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Recreatiecentrum Mijnden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De wensen en behoeften van mensen zijn voortdurend in beweging. Zo verandert ook de vraag naar diverse soorten recreatieve voorzieningen. Om te voldoen aan de recreatie-eisen van deze tijd wordt het Recreatiecentrum Mijnden heringericht. De herinrichting past echter niet binnen de kaders van de vigerende bestemmingsplannen. Een nieuw planologisch kader is noodzakelijk.

Dit bestemmingsplan is opgesteld om een actueel juridisch-planologisch kader te bieden en de voorgenomen herinrichting van het recreatiecentrum mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Loosdrechtse Plassen ten zuiden van de kern Loenen aan de Vecht. Het plangebied wordt begrensd door de gemeentegrens met de Stichtse Vecht en de Loosdrechtse Plassen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied.

Naast het recreatiecentrum ligt in het plangebied ook een aannemersbedrijf, woning en een sluis. Het plangebied wordt ontsloten door de Bloklaan (N403) die aansluit op de Rijksstraatweg (N402).

1.3 Planningsopgave

Het vigerende bestemmingsplan dateert uit 1986 en voorziet niet in de herinrichting van het recreatiecentrum. Door middel van dit bestemmingsplan wordt een actueel juridisch-planologisch kader vastgesteld waarin de herinrichting van het recreatiecentrum mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast krijgt het aannemersbedrijf ruimere bouw- en gebruiksregels en worden de aanwezige natuur- en landschapswaarden beschermd

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert bestemmingsplan 'Mijnden' en 'Landelijk gebied loenen'. Het bestemmingsplan 'Mijnden' is door de Raad van de gemeente Loenen vastgesteld op 2 september 1986. Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben het plan op 23 december 1986 goedgekeurd.

1.5 Planproces en procedure

Wanneer het bestemmingsplan wordt vrijgegeven voor inspraak en overleg krijgt het de status van 'voorontwerp'. De reacties uit de inspraak en het overleg worden verwerkt, waarna het bestemmingsplan de status 'ontwerp' krijgt. Het 'ontwerp' bestemmingsplan gaat 6 weken ter visie vóór de vaststelling door de gemeenteraad. Eventuele reacties uit deze ter visie legging (zienswijzen) worden verwerkt in het bestemmingsplan. Als er vervolgens geen rechterlijke stappen worden ondernomen, krijgt het bestemmingsplan officieel rechtskracht.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 staat het huidige beleidskader beschreven waarna in hoofdstuk 3 de huidige situatie van het plangebied staat beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op het beoogde herinrichting van het recreatiecentrum. Hoofdstuk 5 en 6 gaat over de omgevingsaspecten die voor het plangebied relevant zijn. Verder staat in hoofdstuk 7 een beschrijving van de juridische opzet van dit bestemmingsplan. Tot slot volgt in hoofdstukken 8 en 9 een toelichting op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en milieu (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast worden (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam en Rotterdam) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0002.jpg"

Afbeelding 2.1 gebiedsgerichte kaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)

De herinrichting van het recreatiecentrum wordt binnen stedelijke regio met topsectoren gerealiseerd. In deze regio gaat het niet alleen om kwalitatief hoogwaardige ruimte voor werken, verplaatsen en wonen, maar ook om voldoende aanbod van recreatiemogelijkheden. De herinrichting voorziet in de regionale vraag en voldoet daarmee aan de 'ladder' van duurzame verstedelijking. Het voorliggende bestemmingsplan is daarmee in lijn het de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte

hebben betrekking op ondermeer het kustfundament, de grote rivieren, de ecologische hoofdstructuur en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een

vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

Relevante regels

In het Barro zijn geen regels opgenomen die van toepassing zijn op het plangebied en op de herinrichting van het recreatiecentrum. De in het besluit opgenomen nationale belangen zijn dan ook niet in het geding.

2.2 Provincie

Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke verordening

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. Op 23 mei 2011 is de 1e herziening vastgesteld. De provinciale ruimtelijke verordening is gelijktijdig met de structuurvisie vastgesteld en bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Deze regels vloeien voort uit de structuurvisie.

In de structuurvisie worden de (ruimtelijke) ontwikkelingen en de voornaamste keuzes, die de provincie Noord-Holland moet maken, omschreven. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uitziet en op welke wijze de provincie met deze structuurvisie bij zal dragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld.

De provincie zet in op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. In het kader van klimaatbestendigheid dient er ruimte gevonden te worden voor bescherming tegen wateroverlast, voor voldoende schoon drinkwater en voor duurzame energie. De ruimtelijke kwaliteit wordt operationeel gemaakt in het behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit van het landschap. Duurzaam ruimtegebruik wordt nagestreefd door functies slim te combineren en te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn.

In de verordening zijn regels opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (zoals natuur-, landschappelijke of cultuurhistorische waarden) of ten behoeve van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld vestigingsregels voor intensieve veehouderij of detailhandelsvoorzieningen). De gemeente heeft de plicht bestemmingsplannen aan te passen aan de provinciale verordening.

De provinciale verordening van Noord-Holland stelt regels voor onder andere de onderstaande onderwerpen (voor zover voor de gemeente Wijdemeren van belang):

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen (inclusief werelderfgoedgebieden Stelling van Amsterdam en de Beemster);
  • het regionaal watersysteem.

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Het plangebied is onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De kernkwaliteiten betreft de nieuwe Hollandse Waterlinie zijn:

  • een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • een groen en overwegend rustig karakter;
  • openheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0003.jpg"

Afbeelding 2.2: Uitsnede themakaart Cultuurlandschappen. Met grijs (gestreept) is de nieuwe Hollandse Waterlinie aangegeven (bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040).

Cultuurlandschap

De cultuurlandschappen zijn van groot belang voor de aantrekkelijkheid van Noord-Holland. Deze landschappen worden gekoesterd en benut bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand komen, plaats vinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.

Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de omgeving als uitgangspunt te hanteren. Mogelijke negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd.

Het plangebied is gelegen in veenpolderlandschap. Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Mogelijke negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0004.jpg"

Afbeelding 2.3: Uitsnede themakaart Cultuurlandschappen. Met groen is het veenpolderlandschap aangegeven (bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040).

Metropolitane landschap

Het plangebied is aangeduid als onderdeel van 'metropolitane landschappen'. De provincie heeft de ambitie om de ontwikkeling van recreatiemogelijkheden in deze gebieden mogelijk te maken. Het behoud, de versterking en de ontwikkeling van de groenblauwe structuur is hierbij het uitgangspunt.

Intensieve recreatiegebieden

De provincie zet zich in voor het ontwikkelen van een compleet, toegankelijk en samenhangend regionaal netwerk van recreatieve verbindingen, voor wandelen, fietsen en varen. Er is extra aandacht voor recreatieve verbindingen tussen natuur- en recreatiegebieden.

Er is behoefte aan ruimte voor groei van toeristische en recreatieve ondernemers. De ruimtevraag voor deze recreatieve en toeristische voorzieningen valt vrijwel altijd buiten Bestaand Bebouwd Gebied. Er is vooral veel behoefte aan uitbreidingen van bungalowparken, toeristische plaatsen op campings en (vergroting van) ligplaatsen in jachthavens.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0005.jpg"

Afbeelding 2.4: Uitsnede themakaart Groen om de stad en recreatie. In het geel is de locatie voor intensieve recreatie aangegeven (bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040).

De provincie Noord-Holland zorgt dat de watersportvoorzieningen binnen de provincie van hoge kwaliteit zijn en ondersteunt de in ontwikkeling zijnde plannen voor jachthavens. Dit gebeurt onder voorwaarde dat uit de Passende Beoordeling van de Natuurbeschermingswet er geen negatieve effecten zijn op de te beschermen natuurwaarden of dat deze negatieve effecten kunnen worden gecompenseerd.

Bestaand Bebouwd Gebied (BBG)

Voor het beleid voor bundeling van verstedelijking is de term 'Bestaand Bebouwd Gebied' (BBG) geïntroduceerd. Het beleid betreffende BBG volgt in feite het rode-contourbeleid op. Uitgangspunt is dat verstedelijking alleen binnen BBG plaatsvindt. Buiten BBG is bij uitzondering (ontheffing door de provincie) mogelijk en alleen dan wanneer de landschappelijke kwaliteiten gewaarborgd blijven.

In afbeelding 3.4 is te zien dat BBG versnipperd in het plangebied aanwezig is. Dit betreft voornamelijk (bedrijfs) woningen en bebouwing ten behoeve van recreatieve voorzieningen. De herinrichting van het recreatiecentrum valt niet onder verstedelijking waardoor ontheffing van de provincie niet nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0006.jpg"

Afbeelding 2.5: Uitsnede themakaart Huisvesting. Bestaand stedelijk gebied (bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040).

Duurzame energie

Noord-Holland streeft naar een situatie waarin ze onafhankelijk zijn van beperkte beschikbare grondstoffen. De provincie stimuleert en ondersteunt kleinschalige oplossingen voor duurzame energie. Hiermee bieden ze kansen voor de leefbaarheid en het behoud van de fysieke leefomgeving. Daarnaast bereid de provincie het areaal aan natuur- en recreatiegebieden uit. Dit zorgt voor het vasthouden van de CO2 en voor het welzijn van mensen en dieren in de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0007.jpg"

Afbeelding 2.6: Uitsnede themakaart Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie. Met rood is globaal het plangebied aangegeven.

Door de herinrichting van het recreatiecentrum komen de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie niet in het geding. Tevens valt de herinrichting niet onder verstedelijking waardoor ontheffing van de provincie niet nodig is. De ontwikkeling past binnen de kaders van het provinciaal beleid.

2.3 Regio

Milieubeleidsplan

Op 28 september 2009 is door Provinciale Staten het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 vastgesteld en in werking getreden. Het plan biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen.

Dit Milieubeleidsplan is gericht op de planperiode 2009 - 2013 en gericht op het verbeteren van de milieukwaliteit met het oog op:

  • het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid;
  • het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.

Verder staan in het Provinciaal Milieubeleidsplan de volgende acht thema's centraal: afval, bodem, externe veiligheid, geluid, geur, licht en donkerte, lucht, klimaat en energie. Tevens zijn diverse milieubeschermingsgebieden aangewezen.

Bij de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het beleid uit het milieubeleidsplan. Het plan is niet in strijd met het beleid. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing zijn verschillende milieuaspecten beoordeeld.

Toeristisch actieplan (TAP) Gooi- en Vechtstreek

Het toeristisch actieplan heeft als doelstelling het tot stand brengen van een samenhangend, gemeenschappelijk gedragen en op versterking van de regionale economie gerichte toeristisch- recreatieve visie op lokaal en regionaal niveau. De belangrijkste partners zijn de overheid, het bedrijfsleven en de VVV. Er word ingezet op kleinschalige ontwikkelingen zoals het verbeteren van de watersport, arrangementen, agrotoerisme en het benutten van de cultuurhistorische waarden.

De weinige verblijfsrecreatieve mogelijkheden dienen te worden vergroot, mits deze passen binnen de natuur- en landschappelijke waarden. De waterrecreatieve functie van het vechtplassengebied blijft gehandhaafd.

Beleidsnotitie Regionaal prostitutiebeleid

De voor het bestemmingsplan relevante zaken van het regionale prostitutiebeleid houden het volgende in:

  • er wordt een regionaal en gemeentelijk maximumstelsel gehanteerd, waarbij het maximum wordt gesteld op het per 1 juni 2000 gevestigde aantal bedrijven;
  • raam- en straatprostitutie wordt niet toegestaan in deze regio.

2.4 Gemeente

Structuurvisie Wijdemeren - Beheerste ontwikkeling met behoud van het goede 2012

De structuurvisie is vastgesteld op 19 juli 2012. De centrale opgave is het vinden van een balans tussen het waardevolle landschap en de hedendaagse dynamiek. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente waardoor direct duidelijk wordt of bepaalde initiatieven daarbinnen passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0008.jpg"

Afbeelding 2.7 recreatieve en toeristische attracties (bron: structuurvisie Wijdemeren)

Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als recreatieve en toeristische attractie. De gemeente heeft als speerpunt in haar beleid het stimuleren van de dagrecreatie, het verbreden van het recreatieve aanbod, het innoveren van de verblijfsrecreatie en het recreatief aantrekkelijker maken van de gemeente.

Welstandsnota Wijdemeren 2013

Het hoofddoel van de nota is het inzicht verlenen in het welstandsbeleid. Een welstandstoets is (wettelijk) verplicht bij bouwaanvragen en wordt verricht door een (welstands)commissie. Deze heeft het recht een bouwplan - op basis van welstandscriteria - af te wijzen. In de welstandsnota staan de relevante randvoorwaarden en uitgangspunten voor het welstandsbeleid.

Voor het gehele plangebied geldt een regulier welstandsregime, waarbij met name wordt beoordeeld op het behoud van de samenhang binnen de rijen en clusters.

Bij een regulier welstandsregime wordt beoordeeld op:

  • hoofdgebouwen zijn gericht op de openbare ruimte;
  • bijbehorende bouwwerken liggen achter de voorgevelrooilijn;
  • bouwmassa’s zijn gevarieerd;
  • clusters kennen een sterke onderlinge samenhang;
  • bijhorende bouwwerken zijn ondergeschikt vormgegeven;
  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume;
  • op- en aanbouwen zijn afgestemd op het hoofdvolume;
  • gevels van hoofdgebouwen zijn in hoofdzaak van baksteen of van andere steenachtige materialen of eventueel van hout, glas, gestuct of geschilderd;
  • hellende daken van woningen afdekken met keramische dakpannen, riet, leien, zink of koper.

Horecanota 2008

In de gemeente Wijdemeren zijn veel horecagelegenheden gevestigd, aanzienlijk meer dan in gemeenten van vergelijkbare omvang. Recreatie en toerisme vormen een belangrijke basis voor horeca. Maar ook de bevolking uit Wijdemeren en de omgeving vormen een pijler voor horeca.

De afgelopen jaren heeft de horecasector in heel Nederland last gehad van de economische recessie. Bovendien heeft de sector met name in Wijdemeren te kampen met concurrentie om de ruimte. Inmiddels kruipt de sector uit het dal.

Horeca is belangrijk voor de gemeente, vanwege de relatie met toerisme en recreatie, het belang voor de werkgelegenheid en het (karakteristieke) verblijfsklimaat. Daarom is de visie: behoud en versterking van horeca, met inachtneming van de woon - en leefomgeving, openbare orde en veiligheid. Om hieraan uitvoering te geven wordt aangehaakt bij de visie Toerisme en Recreatie.

Hierin worden zones voorgesteld, waarin product/marktcombinaties beter profiel kunnen krijgen. Daarnaast zet de visie Toerisme en Recreatie nadrukkelijk in op samenwerking, marketing en promotie. De huidige visie op horeca betekent een trendbreuk met de voormalige beleidspraktijk, die ten aanzien van horecaontwikkeling meer conserverend was. Deze nieuwe visie op horeca moet er toe leiden dat in ruimtelijke plannen en bouwaanvragen meer ruimte wordt gegeven aan horecaontwikkeling.

De kern van Wijdemeren, visie op recreatie en toerisme

Uit de visie blijkt dat Wijdemeren de ideale plek is voor dagrecreatie. Voornamelijk voor vriendelijk, kleinschalig cultuurtoerisme en voor water- en fietsrecreatie. Dagrecreatie is in de plaats gekomen van verblijfsrecreatie, waarvoor de benodigde voorzieningen binnen de gemeente ontbreken. Enkele uitgangspunten zijn:

  • het gebied beter bereikbaar moet worden voor fietsers en vaarders;
  • de plassen met elkaar verbonden zouden moeten worden zodat er voor vaarders een groter, interessanter en avontuurlijker vaargebied ontstaat;
  • er weer grote zeilevenementen op de plassen gehouden moeten worden;
  • er in Loosdrecht weer terrassen aan het water moeten komen;
  • het water (de plassen) weer zichtbaar moeten worden;
  • recreatieondernemers de ruimte moeten krijgen om te kunnen ondernemen.

Om als recreatiegemeente weer op de kaart te komen, zal de gemeente Wijdemeren haar voorzieningenniveau moet verbeteren en vernieuwen. De herinrichting van het recreatiecentrum voorziet hierin.

Beleidsregels parkeernormen van de gemeente Wijdemeren (2006)

De gemeente heeft in 2006 beleidsregels voor parkeren vastgesteld. De parkeernormen

zijn bedoeld voor:

  • het bevorderen van een goede verkeersafwikkeling;
  • het beperken van overlast in woongebieden, kwetsbare gebieden, aantasting open ruimte en het waarborgen van stedenbouwkundige kwaliteit;
  • het voorkomen van verkeersonveilige situaties;
  • het inzicht bieden in de te hanteren eisen zodat duidelijkheid vooraf wordt geboden;
  • het juridisch vastleggen van parkeerbeleid.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied was oorspronkelijk een veengebied dat te drassig was voor agrarische doeleinden. Om het gebied geschikt te maken voor landbouw is het ontwaterd en uitgebaggerd. Hiervoor werd veen afgegraven en sloten gegraven richting de Utrechtse Vecht. Het gedroogde veen, ook wel turf genoemd, werd gebruikt als brandstof. Hierdoor heeft het gebied in de veertiende eeuw een belangrijke rol gespeeld bij het winnen van turf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0009.jpg"

Afbeelding 3.1: Historische kaart plangebied 1957 (Bron: www.watwaswaar.nl)

Na 1930 kwam recreatie in opkomst. De Loosdrechtse Plassen, waar het plangebied toe behoort, begon zich als recreatiegebied te ontwikkelen. Plassenschap Loosdrecht is in 1957 opgericht en kreeg van de provincies Noord-Holland en Utrecht een aantal kerntaken opgelegd, waaronder het aanleggen van recreatieve voorzieningen. Om hieraan te voldoen werd Recreatiecentrum Mijnden ontwikkeld.

3.2 Ruimtelijke analyse

Het plangebied ligt op de overgang van rivier de Vecht naar de Loosdrechtse plassen. Het ligt ingeklemd tussen de Bloklaan (provinciale weg N403) en de Drecht. De Bloklaan vormt de verbinding tussen Loenen en de Vecht. De Drecht is een belangrijke schakel voor de recreatievaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0010.jpg"

Afbeelding 3.2: Luchtfoto (peildatum 2014)

Naast het recreatiecentrum ligt in het plangebied ook een aannemersbedrijf, woning en een sluis. De groenstructuur in het gebied richt zich met namen op de landschappelijke inpassing van het recreatiecentrum. De groene zone ter hoogte van de entree geeft een open karakter. De randen van het recreatiecentrum worden begrensd door een groene omzoming. Hierdoor sluit het recreatiecentrum aan bij het groende karakter van de omgeving.

Het recreatiecentrum is vooral gericht op watersport. De ruimtelijke structuur van het centrum kenmerkt zich aan de hand van de verschillende recreatieve voorzieningen zoals havens, recreatiewoningen, kampeerterreinen en woonboten.

3.3 Bestaande functies

Het plangebied is op te delen in 10 deelgebieden. In deze paragraaf wordt per deelgebied de huidige situatie beschreven. Op afbeelding 3.3 zijn de deelgebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0011.jpg"

Afbeelding 3.3: Deelgebieden

Deelgebied 1 (Hazendrecht)

In dit deelgebied bevinden zich staplaatsen voor stacaravans. Een groot deel van de staplaatsen is reeds ontruimd ten behoeve van de herontwikkeling van dit deelgebied (zie hoofdstuk 4 voor een nadere toelichting op de herontwikkeling van dit deelgebied).

Deelgebied 2 (Fazantenveld)

In dit deelgebied bevinden zich staplaatsen voor stacaravans. Een groot deel van de staplaatsen is reeds ontruimd ten behoeve van de herontwikkeling van dit deelgebied (zie hoofdstuk 4 voor een nadere toelichting op de herontwikkeling van dit deelgebied).

Deelgebied 3 (Oost-terrein)

In dit deelgebied bevinden zich 78 recreatiewoningen en een parkeerterrein (243 parkeerplaatsen). Het parkeerterrein wordt in het laagseizoen tevens gebruikt als buitenopslag voor recreatievaartuigen.

Deelgebied 4 (camping)

Dit gebied is specifiek bedoeld voor kamperen. Het kampeerterrein heeft 167 plaatsen, die geschikt zijn tenten, caravans en campers. Centraal op het kampeerterrein bevindt zich een sanitaire unit.

In het noordelijke deel van dit deelgebied, staan 3 trekkershutten.

Deelgebied 5 (Ligplaats woonschepen)

In dit deelgebied bevinden zich 20 ligplaatsen voor woonschepen (permanente bewoning), een bedrijfswoning een botenberging en een werkplaats voor de technische dienst van het recreatiecentrum.

Deelgebied 6 (Kleine jachthaven)

In dit deelgebied ligt een jachthaven met 120 ligplaatsen.

Deelgebied 7 (Jachthaven en Centrum)

Dit deelgebied bestaat uit een jachthaven met 177 ligplaatsen, de centrale voorzieningen voor het recreatiecentrum, vier bedrijfswoningen en een parkeervoorzieningen met 115 parkeerplaatsen.

De centrale voorzieningen bestaan onder andere uit een wasserette, supermarkt, bar-café-restaurant en snackbar.

Deelgebied 8 (De entree)

Dit deelgebied vormt de entree van het recreatiecentrum. Aan de noordzijde bevind zich de toegangspoort tot het terrein en de receptie. Ten zuiden van de receptie ligt een parkeerterrein (circa 200 parkeerplaatsen), dat in het laagseizoen tevens wordt gebruikt als buitenopslag van recreatievaartuigen. Aan de westzijde van het deelgebied ligt een terrein voor dagrecreatie. Dit terrein bestaat uit een natuurbad met ligweide en diverse speelvoorzieningen, een sanitaire unit en een gebouw dat wordt gebruikt als overdekte speelruimte.

Deelgebied 9 (Bedrijf en wonen)

Aan de Blokweg ligt één solitaire woning en twee bedrijfswoningen op het perceel van het aannemersbedrijf. Het aannemersbedrijf is gespecialiseerd in het prefabriceren van bekistingen, het bouwen en aanpassen van kunstwerken, schilderen, het uitvoeren van beton- en metselwerkrenovaties, het uitvoeren van constructies in hout en het realiseren van milieubeschermingsconstructies.

Deelgebied 10 (De Drecht)

Het recreatiecentrum is gelegen aan de rivier De Drecht, de verbinding tussen de Vecht en de Loosdrechtse plassen. Deze rivier wordt niet alleen gebruikt als vaarweg, maar ook voor het uitoefenen van watersport. Aan de westzijde ligt de Mijndense sluis. Deze sluis is aangelegd voor de afvoer van turf en voor de waterbeheersing van de Loosdrechtse Plassen. De sluis vormt de toegang tot de Loosdrechtse Plassen en wordt voor het merendeel gebruikt door recreatieve vaart. Aan de kop van insteekhaven ten zuiden van de sluis staat een transformatorhuisje.

Hoofdstuk 4 Toekomstige situatie

4.1 Ontwikkelingen

Het nieuwe programma op het recreatiecentrum bestaat uit 237 recreatiewoningen (ter vervanging van 310 stacaravans), 4 woonschepen en 7 trekkershutten.

4.1.1 Deelgebieden

Deelgebied 1 (Hazendrecht)

De stacaravans in dit deelgebied worden vervangen door 59 nieuwe recreatiewoningen. Het deelgebied wordt opnieuw verkaveld, zodat ruimere percelen (400 m2 tot circa 700 m2) kunnen worden uitgeven. Daarnaast wordt de bestaande insteekhaven richting het oosten verlegd, zodat iedere kavel over een eigen aanlegplaats beschikt.

Deelgebied 2 (Fazantenveld)

De stacaravans in dit deelgebied worden vervangen door 114 nieuwe recreatiewoningen. Het deelgebied wordt op nieuw verkaveld en de bestaande insteekhavens worden verlengd, zodat iedere kavel over een eigen aanlegplaats beschikt.

Langs de toegangsroute, aan de noordzijde van het plangebied, zullen 119 nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd ten behoeve van gebruikers van de recreatiewoningen in de deelgebieden 1 en 2 .

Deelgebied 4 (camping)

Aan de noordzijde van de camping zullen 4 extra trekkershutten worden geplaatst, daarmee komt het totaal aantal trekkershutten op 7. Daarnaast wordt het aantal camperplaatsen uitgebreid met 16, waarmee in totaal 25 campers op de camping kunnen overnachten.

Deelgebied 5 (Ligplaats woonschepen)

In de insteekhaven aan de westzijde van het deelgebied zullen 4 nieuwe ligplaatsen voor woonschepen worden gerealiseerd. Daarmee komt het totale aantal woonarken in dit plangebied op 24.

Op deze ligplaatsen zijn woonschepen met een maximale inhoud van 400 m3 voor permanente bewoning toegestaan. Daarnaast worden in dit deelgebied 2 nieuwe recreatiewoningen gerealiseerd (aan de noordzijde van de insteekhavens).

Langs de toegangsroute, aan de noordzijde van het plangebied, zullen 64 nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd ten behoeve van de bewoners van de woonschepen in dit deelgebied en gebruikers van de recreatiewoningen in deelgebied 2 en deelgebied 5.

Deelgebied 7 (Jachthaven en Centrum)

Aan de noordzijde van de jachthaven worden 20 recreatieappartementen ontwikkeld. De recreatieappartementen zullen worden verdeeld over 5 kleinschalige appartementsgebouwen.

Aan de westzijde van het deelgebied zal aansluitend op de jachthaven een nieuwe insteekhaven worden aangelegd. In deze insteekhaven zullen geen ligplaatsen worden gerealiseerd.

Het aantal ligplaatsen in de jachthaven blijft dan ook maximaal 177.

Deelgebied 8 (De entree)

Vanwege de onttrekking van de bestaande parkeervoorziening bij de receptie, zal het parkeerterrein annex botenopslag zal opnieuw worden ingericht. Na de herinrichting is biedt de parkeervoorziening ruimte voor maximaal 212 auto's.

4.1.2 Verkeer en parkeren

Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Verkeer

Ten behoeve van de verkeerskundige situatie is een mobiliteitstoets uitgevoerd (Bijlage 1 van de toelichting). Uit de mobiliteitstoets is gebleken dat de nieuwe ontwikkelingen op het recreatiecentrum leiden tot een geringe toename van de verkeersdruk op de N403/Bloklaan. Deze weg heeft voldoende restcapaciteit om de toename van het verkeer op te vangen.

Parkeren

In dit het bestemmingsplan worden 237 nieuwe recreatiewoningen (ter vervanging van 310 stacaravans), 4 nieuwe ligplaatsen voor woonschepen, 4 nieuwe trekkershutten mogelijk gemaakt. Op basis van parkeerkencijfers van het CROW is berekend dat ten behoeve van de nieuwe ontwikkelingen 143 extra parkeerplaatsen nodig zijn om de toename van de parkeerdruk op te vangen (CROW-publicatie 317 'kencijfers parkeren').

  Parkeerkencijfer (minimum)   Parkeerbehoefte (toename)   Parkeerbehoefte (afname)  
310 stacaravans   1,1 (per stacaravan)     341  
237 recreatiewoningen   2,0 (per recreatiewoning)   474    
4 woonschepen   1,1 (per hut)   4    
4 trekkershutten   1,1 (per hut)   4    
Totaal   484   341  
Toename parkeerbehoefte   143  

In deelgebied 2 worden 183 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd ten behoeven van de nieuwe recreatiewoningen. Daarnaast zal het aantal parkeerplaatsen op de parkeervoorziening annex botenopslag bij de entree worden uitgebreid tot 212. Door de aanleg van de nieuwe parkeerplaatsen wordt in voldoende mate in de parkeerbehoefte voorzien.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij de besluitvorming over grote projecten/ingrepen. Het doel hiervan is het streven om het milieubelang, naast alle andere belangen, een volwaardige rol in de besluitvorming te laten spelen. De procedure van m.e.r. is wettelijk geregeld in de Wet milieubeheer en diverse uitvoeringsbesluiten (onder andere het Besluit-m.e.r.).

Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In bijlagen C en D van het Besluit-m.e.r. vastgelegd voor welke projecten bij het besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) een m.e.r. (bijlage C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) dient te worden te worden opgesteld.

Daarnaast dient een plan-m.e.r.-procedure te worden doorlopen, indien voor het project opgenomen activiteiten een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is.

Activiteiten en drempelwaarden

In bijlagen C en D van het Besluit-m.e.r. zijn voor ieder project drempelwaarden opgenomen. Deze drempelwaarde is vaak uitgedrukt in een bepaalde lengte (minimaal x kilometer) of een bepaalde grootte (minimaal x stuks/woningen/hectare), etc.

Als de betreffende activiteit genoemd staat in bijlagen C en D en er wordt voldaan aan de drempelwaarden,geldt voor het te nemen besluit een (plan)m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.

Vormvrije m.e.r. beoordeling

Als de omvang van een project beneden de drempelwaarden ligt van bijlage D van het Besluit-m.e.r ligt, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt op basis van de kenmerken, plaats en (potentiële) omgevingseffecten nagegaan of het project leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

In dit het bestemmingsplan worden nieuwe recreatiewoningen, ligplaatsen voor woonarken, trekkershutten en herinrichting van diverse onderdelen van het terrein mogelijk gemaakt. Deze activiteiten zijn opgenomen in categorie D10 van bijlage D van het Besluit-m.e.r. Aangezien de omvang van ontwikkelingsmogelijkheden die dit bestemmingsplan toestaat, onder de drempelwaarden voor deze categorie ligt, kan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In de onderstaande paragraaf is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen, waarin de kenmerken en locatie van project zijn getoetst aan de drempelwaarden en is getoetst of de omgevingseffecten kunnen leiden tot belangrijke nadelige effecten voor het milieu.

Toetsing drempelwaarden

In dit het bestemmingsplan worden 237 nieuwe recreatiewoningen (ter vervanging van 310 stacaravans), 4 nieuwe ligplaatsen voor woonschepen, 4 nieuwe trekkershutten en herinrichting van diverse onderdelen van het terrein mogelijk gemaakt (zie paragraaf 4.1 voor een beschrijving van de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied). Deze activiteiten zijn opgenomen in categorie D10 van bijlage D van het Besluit-m.e.r. (uitbreiding van jachthavens, vakantiedorpen en permanente kampeer- en caravanterreinen).

Voor een project dat is opgenomen in categorie D10 dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd als de omvang boven een of meer van de onderstaande drempelwaarden ligt:

  • 250.000 bezoekers of meer per jaar;
  • een oppervlakte van 25 hectare of meer;
  • 100 ligplaatsen of meer, of;
  • een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

Oppervlakte

Het plangebied is in de aangewezen als onderdeel van Unesco Werelderfgoed gebied De Nieuwe Hollandse Waterlinie (zie paragraaf 2.2 voor een toelichting op de Nieuwe Hollandse Waterlinie). De Unesco Werelderfgoed gebieden zijn gevoelige gebieden, als bedoeld in het Besluit-m.e.r., waar behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden voorop staan.

De bestemmingen waar in dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan, hebben een totale oppervlakte van circa 7 hectare. De oppervlakte ligt onder de drempelwaarde van 10 hectare in gevoelige gebieden.

Aantal ligplaatsen

De omvang van de jachthaven blijft gelijk, er worden in het plan geen nieuwe zelfstandige ligplaatsen mogelijk gemaakt. De bijdrage van de nieuwe ligplaatsen die behoren bij de nieuwe woonarken en nieuwe recreatiewoningen aan de bezoekersaantallen, is meegenomen in de mobiliteitstoets (zie bezoekersaantal).

Bezoekersaantal

Uit de mobiliteitstoets is gebleken dat de nieuwe ontwikkelingen leiden tot een verkeerstoename van circa 100 motorvoertuigbewegingen per dag. Bij een gemiddelde bezetting van 1, 94 personen per auto, leidt het plan tot toename van circa 71.000 bezoekers per jaar (ASVV 2012, CROW).

De toename van bezoekersaantal door de nieuwe ontwikkelingen, ligt onder de drempelwaarde.

Omgevingseffecten

Voor dit bestemmingsplan zijn de omgevingseffecten van de nieuwe ontwikkelingen onderzocht (zie paragraaf 5.2 tot en met 5.8 en hoofdstuk 6. Uit de onderzoeken is gebleken dat de omgevingseffecten van het plan passen binnen toetsingskaders, uit de voor het plan relevante regels en wetten. Het plan zal in dat geval niet leiden belangrijke negatieve effecten op het milieu en wordt vanuit het oogpunt van 'een goede ruimtelijke ordening' dan ook aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebleken dat de omvang van nieuwe ontwikkelingen onder de drempelwaarde van 10 hectare in gevoelige gebieden ligt en het plan niet zal leiden belangrijke negatieve effecten op het milieu. In dat geval kan met bovenstaande vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan.

5.2 Archeologie

Wettelijk kader

Monumenten

Monumenten zijn panden of objecten met een (erkende) belangrijke cultuurhistorische waarde. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen rijks-(RM) en gemeentelijke (GM) monumenten. Voor monumenten geldt in het algemeen bescherming van de bestaande situatie en een streven naar herstel in die gevallen waar sprake is van verval. Veranderingen en uitbreidingen mogen uitsluitend van ondergeschikte aard zijn. Rijksmonumenten vallen onder de bescherming van de Monumentenwet. Gemeentelijke monumenten worden beschermd via de gemeentelijke erfgoedverordening.

Archeologie

In de gemeente Wijdemeren zijn gebieden te vinden waar bijzondere archeologische waarden aangetoond zijn. Bij nieuwe ontwikkelingen is in de gebieden waar archeologisch waardevolle zaken in de ondergrond aanwezig zijn, verkennend archeologisch prospectieonderzoek vereist. De gemeente voert hiervoor een beleid dat in eerste instantie gericht is op behoud van waardevolle elementen en structuren.

Het gemeentebestuur geeft door middel van regimes aan welk niveau van het archeologiebeleid in een bepaald gebied als 'redelijk' kan worden beschouwd. De regimes komen tot stand op basis van de bekende archeologische waarden, de kennis van de geschiedenis en de eventuele recente bodemverstoringen. Gezamenlijk leiden deze gegevens tot een verwachting met betrekking tot het aantreffen van archeologische sporen in de bodem. Deze verwachting is op basis van ervaring omgezet in categorie met de bijbehorende criteria. Indien een bouwplan kleiner is dan de voor het gebied aangegeven criteria, is geen afweging van het archeologisch belang noodzakelijk. In tabel 1 staan de verschillende archeologische categorieën beschreven.

Categorie   Rekening houden met archeologie vanaf planomvang van:  
Eerste   Bij alle grondroerende werkzaamheden  
Tweede   Bij alle plannen van 50 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld  
Derde   Bij plannen van 100 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper van 35 cm beneden maaiveld  
Vierde   Bij plannen van 500 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld  
Vijfde   Bij plannen van 2.500 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld  
Zesde   Geen regime  

Tabel 1: Categorieën archeologie (bron: toelichting bij Beleidskaart Archeologie gemeente Wijdemeren)

Situatie plangebied

Monumenten

In het plangebied komen geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten voor.

Archeologie

In afbeelding 6.1 is een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart weergegeven. Direct ten oosten van het plangebied heeft een poldermolen gestaan. Op deze locatie kunnen archeologische resten aanwezig zijn. Verder is te zien dat in het plangebied geen archeologische waarden worden verwacht (categorie 6). Deze gronden zijn archeologievrij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0012.jpg"

Afbeelding 5.1: Uitsnede Beleidskaart Archeologie gemeente Wijdemeren

Conclusie

Omdat de locatie van de voormalige poldermolen buiten het plangebied ligt vormt het aspect Archeologie en cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 2 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1.500 meter.

Milieucategorie   Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk'   Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies'  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50-100 meter   30-50 meter  
4   200-300 meter   100-200 meter  
5   500-1.000 meter   300-700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

Tabel.2: Richtafstanden per milieucategorie.

De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.

Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.

Situatie plangebied

Het aannemersbedrijf heeft een milieucategorie van 3.1 en ligt in een gebied met menging van functies. De grootste aan te houden afstand ten opzichte van woningen bedraagt hierbij 30 meter. Gezien het

gemengde karakter van het gebied zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 aanvaardbaar.

Conclusie

De afstand tussen de (recreatie)woningen en het aannemersbedrijf bedraagt minimaal 30 meter. Hierdoor vormt het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.4 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Situatie plangebied

Binnen het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Van Gent Van der Reest: Rapport buitensteigers september 2004, nummer R7129-RvG/ap;
  • Optifield: Verkennend bodemonderzoek november 2006, Rapport nummer LOE.06870;
  • Optifield: Verkennend bodemonderzoek november 2006, Rapport nummer LOE.06875;
  • Grondslag: Verkennend waterbodemonderzoek mei 2001,Rapport 1654-AA/PV;
  • Grondslag: Verkennend waterbodemonderzoek mei 2001,Rapport 1654-AA1/PV;
  • Grondslag: Verkennend waterbodemonderzoek mei 2001,Rapport 1654-AA2/PV;
  • Grondslag: Verkennend waterbodemonderzoek mei 2001,Rapport 1654-AA3/PV;
  • Grondvitaal BV: Asbestinventarisatie (daken van gebouwen zijn in 2011 gesaneerd).

Conclusie

Op het terrein van Mijnden zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat in de boven- en ondergrond sprake is van een lichte verontreiniging van zware metalen (lood, zink, koper, kwik) en PAK's. Deze verontreinigingen zijn geen belemmering voor de herontwikkeling van het recreatiecentrum. Daarbij is er geen aanleiding te veronderstellen dat zich na de genoemde onderzoeken belangrijke wijzigingen of verslechteringen in de bodemsituatie hebben voorgedaan, onder meer gelet op het continue gebruik als recreatieterrein.

5.5 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving,

waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De

soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in

de Natuurbeschermingswet 1998.

Gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet)

De natuurbeschermingswet biedt een beschermingskader voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitat van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Soortenbescherming (Flora- en faunawet)

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht schrijft voor dat er voldoende zorg in acht moet worden genomen voor alle in het wild levende planten en dieren. In de verbodsbepalingen staat nader omschreven dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en dat planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden.

Situatie plangebied

Om een actueel beeld te krijgen van de aanwezige natuurwaarden en de effecten hierop zijn diverse ecoscans uitgevoerd. De uitkomsten van de ecoscans zijn in deze paragraaf beschreven. De volledige ecoscans zijn opgenomen in bijlagen 2 en 3 van deze toelichting.

Gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet)

Ecologische hoofdstructuur (EHS)

De Loosdrechtse Plassen vormen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het ruimtelijk beleid voor de EHS-gebieden is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. De bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogenoemde 'nee, tenzij'-regime.

Binnen de gebieden waar het 'nee, tenzij'-regime van kracht is, zijn nieuwe plannen, projecten of handelingen niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

De ontwikkelingen op het recreatiecentrum vinden buiten de begrenzing van de Ecologische hoofdstructuur plaats. Een nadere toetsing in de vorm van een 'nee, tenzij-toets' is niet aan de orde.

In de provincie Noord-Holland is de externe werking van de EHS niet van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0013.png"

Afbeelding 5.3: Ligging van het bestemmingsplan-deelgebied (paarse lijn) ten opzichte van de Ecologische Hoofdstructuur (bron: Ontwerp Natuurbeheerplan 2014, Provincie Noord-Holland)

Natura 2000

Ten oosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. In afbeelding 5.2 is de begrenzing van dit gebied in geel weergegeven. De ontwikkelingen op het recreatiecentrum vinden buiten het Natura 2000-gebied plaats. Externe werking op Natura 2000-gebieden dient echter wel getoetst te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0014.jpg"

Afbeelding 5.2 ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied (bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040)

De Meervleermuis is opgenomen in de instandhoudingsdoelstellingen voor de Oostelijke Vechtplassen. In het plangebied zijn diverse bomen aanwezig die in potentie geschikt zijn als verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten. De bebouwing op het terrein is minder geschikt om te fungeren als verblijfplaats voor vleermuizen, daarvoor is de bebouwing veelal te laag of ontbreken geschikte ruimtes in de gebouwen. Het gebied is wel geschikt als foerageergebied voor diverse vleermuissoorten en de kans is groot dat de Drecht aan de zuidzijde van het plangebied dienst doet als vliegroute tussen foerageergebied en verblijfplaatsen van een aantal soorten. In het voorjaar van 2015 wordt gestart met een vleermuisonderzoek.

Omdat de ontwikkelingen op het recreatiecentrum leiden tot een verkeerstoename kunnen mogelijke negatieve effecten als gevolg van een toename van de stikstofdepositie op voorhand niet worden uitgesloten. Daarom is er een quickscan stikstofdepositie uitgevoerd. De quickscan is als Bijlage 4 van deze toelichting opgenomen.

Uit de quickscan blijkt dat de stikstofdepositiebijdrage op de Oostelijke Vechtplassen maximaal 0,05 Mol N/ha/jr bedraagt. Op basis van deze waarden kan gesteld worden dat significante negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.

Soortenbescherming (Flora- en faunawet)

Het plangebied is een intensief (verblijfs)recreatieterrein. Recreatiewoningen, woonboten, verharde wegen, onverharde paden, struiken, bomen, gazons en oevers wisselen elkaar af. Het grootste gedeelte van het terrein is ongeschikt als leefgebied voor streng beschermde soorten, de randen van het plangebied zijn echter wat natuurlijker van karakter en zijn mogelijk geschikt als leefgebied voor diverse streng beschermde (tabel 2 Flora- en faunawet) en algemeen beschermde soorten. Dit betreft een groenstrook aan de oostelijke zijde tussen het recreatiegebied en de Loosdrechtse plassen en een groenstrook tussen de Bloklaan en het recreatiegebied.

Uit de ecoscans blijkt dat de rugstreeppad mogelijk voorkomt in het plangebied. Voor de rugstreeppad (bijlage IV Habitatrichtlijn) kan geen ontheffing van de Flora- en faunawet worden verkregen. In het voorjaar van 2015 wordt gestart met een onderzoek naar de rugstreeppad.

Door bomenkap, ruimtebeslag en werk aan watergangen kunnen leefgebied, nestplaatsen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten verloren gaan. Ook kunnen individuen worden gedood of verwond door werkzaamheden. Tenslotte is het ook mogelijk dat individuen of broedgevallen verstoring ondervinden door geluid, trillingen, licht of optische effecten.

Gezien de aard en omvang van werkzaamheden en de mogelijkheden tot mitigatie binnen het plangebied, kan voor de streng beschermde soorten (tabel 2 Flora- en faunawet) een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden verleend.

Voor algemeen beschermde soorten is in de Flora- en faunawet een vrijstelling de ontheffingsplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen. De algemene zorgplicht uit de wet blijft daarbij wel van kracht: bij werkzaamheden moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat schade toegebracht wordt aan beschermde soorten (kappen buiten het broedseizoen, etc.).

Conclusie

Gebiedsbescherming

Ecologische hoofdstructuur (EHS)

De voorgenomen werkzaamheden vinden plaats buiten de begrenzing van EHS gebied. Nadere toetsing is niet noodzakelijk, omdat het beleid van de provincie Noord-Holland ten aanzien van de EHS geen bepalingen ten aanzien van externe werking kent.

Natura 2000

Door de werkzaamheden op het recreatiecentrum gaat geen Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument verloren. Gelet op aard van de werkzaamheden zijn effecten op het naastliggende Natura 2000-gebied niet te verwachten. In het voorjaar van 2015 wordt gestart met een vleermuisonderzoek.

Soortenbescherming

In het plangebied bevinden zich naar verwachting diverse streng beschermde (tabel 2 Flora- en faunawet) en algemeen beschermde soorten. Gezien de aard en omvang van werkzaamheden en de mogelijkheden tot mitigatie binnen het plangebied, kan voor de streng beschermde soorten (tabel 2 Flora- en faunawet) een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden verleend. Voor algemeen beschermde soorten is in de Flora- en faunawet een vrijstelling de ontheffingsplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen. In het voorjaar van 2015 wordt gestart met een onderzoek naar de rugstreeppad.

5.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het externe veiligheidsbeleid kent twee risicomaten, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt met behulp van een diagram weergegeven. Bovendien geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid.

Situatie plangebied

Met behulp van de risicokaart (http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html) is gekeken of in de directe omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten plaatsvinden of risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0700Mijnden2009-on01_0015.jpg"

Afbeelding 5.3 Uitsnede risicokaart (peildatum oktober 2014)

Ten noorden van het plangebied is een bovengrondse propaantank met een inhoud van 3 m³ aanwezig. Alleen inrichtingen waar meer dan 13 m³ propaan wordt opgeslagen vallen binnen de werkingssfeer van het Bevi. De tank ligt op ongeveer 80 meter van het plangebied (zie rode stip in afbeelding 5.3). De plaatsgebonden risicoafstand van deze tank bedraagt 12 meter. Een verantwoording van het groepsrisico hoeft niet plaats te vinden omdat de propaantank niet onder de werkingssfeer van het Bevi valt.

Transport gevaarlijke stoffen

Met ingang van 2-2-2012 is de transportroute gevaarlijke stoffen door de gemeenteraad van Wijdemeren opgeheven. In het kader van het programma externe veiligheid hebben het Gewest Gooi en Vechtstreek en de Veiligheidsregio een evaluatie uitgevoerd van de routering gevaarlijke stoffen in Gooi en Vechtstreek. Daarbij is beoordeeld of de route vanuit veiligheidsoogpunt zin heeft. In veel gevallen blijkt dat niet het geval te zijn, omdat het gebod de bebouwde kom te vermijden volstaat, of omdat er geen alternatieve routes zijn. Voor Wijdemeren wordt geconcludeerd dat de huidige routering weinig tot geen meerwaarde biedt voor het verlagen van de veiligheidsrisico's. Om die reden is de route opgeheven.

Conclusie

Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.7 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor de toelaatbare geluidbelasting. De geluidseisen zijn alleen van toepassing op geluidgevoelige bestemmingen die gelegen zijn binnen de geluidzone van een geluidsbron. Een geluidzone is een gebied aan weerszijden van het spoor, van een weg of rond een bedrijven/industrieterrein. Geluidgevoelige bestemmingen zijn woningen, basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen.

De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Situatie plangebied/ conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit (2007)

Het doel van Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. De wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOX), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen. De normen gelden overal in de buitenlucht en niet alleen ter plekke van gevoelige bestemmingen. In de praktijk blijken er vooral grenswaardenoverschrijdingen te zijn voor PM10 en NO2.

Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

Het begrip NIBM speelt een belangrijke rol in de regelgeving voor luchtkwaliteit en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet in betekende mate' bijdragen en de Regeling 'Niet in betekende mate' bijdragen. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen), tot 100.000 m² kantooroppervlakte met één ontsluitingsweg (200.000 m² met twee ontsluitingswegen) en intensieve veehouderijen (afhankelijk van het aantal dieren), bij voorbaat aangemerkt als niet in betekenende mate.

Gemeentelijk kader

In de gemeente Wijdemeren zijn geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen geconstateerd. In het 'Rapport luchtkwaliteit Wijdemeren 2011' zijn de luchtemissies van stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen en koolstofmonoxide (CO) onderzocht. Op een aantal locaties is de luchtkwaliteit enigszins gestegen of gedaald. De oorzaak hiervan is onder meer te vinden in het nauwkeurig meten door het Landelijk meetnet luchtkwaliteit. De fluctuaties zijn echter te klein om van een structurele verbeterde of verslechterde luchtkwaliteit te spreken. De concentraties aan fijn stof zijn in de gemeente gedaald. Dit heeft een positief effect op de luchtkwaliteit.

Situatie plangebied

De verkeersbeweging bij de beoogde herinrichting is kleiner dan bij een woonwijk tot 1.500 woningen. Hierdoor draagt het project 'Niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de herinrichting van het recreatiecentrum geen bijdrage levert aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en past binnen de kaders van de Wet luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Water

Wettelijk kader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is tevens een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Situatie plangebied

Ten behoeve van dit plan is een watertoets uitgevoerd. De rapportage van deze watertoets is als Bijlage 5 van deze toelichting opgenomen. In deze rapportage staan de beleidskaders, actuele situatie en toekomstige situatie beschreven voor de verschillende waterhuishoudkundige aspecten binnen het plangebied. Uit de toets blijkt het volgende:

De voorgenomen ontwikkelingen voorziet in een beperkte toename van verhard oppervlak, de plaatsing van 4 woonboten en het graven van open water. De (beperkte) toename van het verhard oppervlak wordt ruimschoots gecompenseerd door het aanbrengen van nieuw oppervlaktewater. Er wordt 9.620 m² aan extra water gerealiseerd door het graven van watergangen. Het afstromende regenwater zal op het oppervlaktewater worden geloosd. Daarom is het van belang dat geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen. Voor de aanleg van woonboten en het graven van open water is een watervergunning van het Hoogheemraadschap nodig. Wanneer hier sprake van is, zal de initiatiefnemer een vergunning aanvragen.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen: de juridisch bindende planregels en verbeelding, met daarbij een toelichting.

De planregels regelen het gebruik van de gronden en gebouwen. Ze bevatten bepalingen met betrekking tot de toegestane bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken (zie ook volgende paragraaf).

De verbeelding laat zien waar de bestemmingen die in de planregels staan, zich bevinden. Verbeelding en planregels samen vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Bij dit bestemmingsplan wordt de verbeelding middels één kaart met een schaal van 1 : 1.000 gevisualiseerd. Op de kaarten is met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op sommige delen van de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar heeft wel twee belangrijke functies:

  • onderbouwing van het plan;
  • uitleg van bepaalde bestemmingen en planregels.

7.2 Systematiek van de planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende planregels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk III biedt de nodige flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden en in hoofdstuk IV staan de overgangs- en slotregels. De hoofdstukken worden hieronder toegelicht.

7.2.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren.

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover in de planregels begrippen worden gebruikt die niet in het artikel staan vermeld, wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden.

7.2.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk van de planregels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Per bestemming is de volgende indeling gehanteerd:

  • Bestemmingsomschrijving:

Een omschrijving van de functies die bij de bestemming mogelijk zijn.

  • Bouwregels:

Planregels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden.

Daarnaast komen in sommige bestemmingsplanregels ook nog de volgende onderdelen voor:

  • Specifieke gebruiksregels

Uitsluiting van specifiek, met de bestemming strijdig gebruik van de gronden en gebouwen.

  • Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen onder meer nadere eisen stellen aan de plaatsing, afmeting, kapvorm en nokrichting van gebouwen.

  • Afwijking van de bouwregels of gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken op ondergeschikte punten van de planregels, mits binnen de grenzen van de bestemming wordt gebleven.

  • Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in bepaalde gevallen.

7.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Artikel 20)

De antidubbeltelregel is bedoeld om te voorkomen dat een cumulatie van bebouwing optreedt waardoor de maximale maatvoering in het bestemmingsplan (bijvoorbeeld maximaal vloeroppervlak) in totaliteit wordt overschreden.

Algemene bouwregels (Artikel 21)

In dit artikel is een aantal algemene regels opgenomen die gelden voor meerdere bestemmingen. Zo geldt voor bestaande bouwwerken dat deze, voor zover deze in strijd is met een in het bestemmingsplan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, doch niet worden vergroot of anderszins gesitueerd.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 22)

Deze bevoegdheid geeft de mogelijkheden om kleine afwijkingen te realiseren. Het gaat hier om het oprichten van nutsvoorzieningen tot 50 m³, het overschrijden van in de planregels voorgeschreven maatvoeringen en ondergeschikte afwijkingen ten gevolge van meetveranderingen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 23)

Deze bevoegdheid heeft betrekking op het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen.

Algemene procedureregels (Artikel 24)

In dit artikel is geregeld welke procedure gevolgd dient te worden indien toepassing wordt gegeven aan een in dit plan opgenomen bevoegdheid omtrent nadere eisen.

Overige regels (Artikel 25)

In dit artikel is onder andere geregeld dat voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere regelgeving, de andere regelgeving geldt zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van tervisielegging van het ontwerp van bestemmingsplan Recreatiecentrum Mijnden.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 26) 

In dit artikel staan de regels van overgangsrecht die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening in elk bestemmingsplan verplicht moeten worden opgenomen. Op de peildatum, te weten de datum van inwerkingtreding van het nieuwe plan, mag bebouwing of gebruik in strijd met het nieuwe plan onder bepaalde voorwaarden worden voortgezet of gewijzigd.

Slotregel (Artikel 27)

In de slotregel staat op welke wijze de regels van het bestemmingsplan Recreatiecentrum Mijnden kunnen worden aangehaald.

7.3 Bestemmingen

Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden (Artikel 3)

Deze bestemming is gegeven aan de gronden in het buitengebied welke niet als natuurgebied worden beheerd en zowel van landschappelijke en natuurhistorische waarde zijn.

Bedrijf (Artikel 4)

Deze bestemming is gegeven aan de gronden voor bedrijfsmatige activiteiten langs de Bloklaan. Een bedrijfswoning is toegestaan, waar dit op de verbeelding via de aanduiding 'bedrijfswoning' is aangegeven.

Bedrijf - Nutsbedrijf (Artikel 5)

Deze bestemming is gegeven aan een grote nutsvoorziening aan de Mijndensedijk. Gebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak gebouwd worden, waarbij de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen.

Groen (Artikel 6)

Deze bestemming is gegeven aan de groenstroken van het plangebied. In deze bestemming is bebouwing toegestaan binnen een bouwvlak.

Horeca (Artikel 7)

Deze bestemming is gegeven aan het restaurant. Dit restaurant ligt, samen met de dienstverlenende voorzieningen in het midden van het plangebied en heeft een terras aan het water. Horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten is toegestaan.

Recreatie - Jachthaven (Artikel 8)

Deze bestemming is gegeven aan de jachthaven, bedrijfsvoering van watersportbedrijven, pleziervaartuigen en water. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan, waar dit op de verbeelding via de verbeelding 'bedrijfswoning' is aangegeven.

Recreatie - Recreatiecentrum (Artikel 9 )

Deze bestemming is gegeven aan het bedrijfsmatige exploitatie van een terrein voor dagrecreatie. Een speelterrein, kampwinkel, een kiosk, kantine, receptie, sanitaire en overige voorzieningen zijn hier toegestaan. Gebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak gebouwd worden. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan, waar dit op de verbeelding via de aanduiding 'bedrijfswoning' is aangegeven. Gebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak gebouwd worden.

Recreatie - Verblijfsrecreatie 1 (Artikel 10)

Deze bestemming is gegeven aan het bedrijfsmatig exploiteren van chalets en voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie. Een parkeerterrein is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - opslag boten' is de opslag van boten toegestaan.

Recreatie - Verblijfsrecreatie 2 (Artikel 11)

Deze bestemming is gegeven aan een kampeerterrein. Via de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershut' is aangegeven waar trekkershutten mogelijk zijn. Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan, waar dit op de verbeelding via de aanduiding 'bedrijfswoning' is aangegeven.

Recreatie - Verblijfsrecreatie 3 (Artikel 12)

Deze bestemming is gegeven aan de blokken recreatieappartementen in het plangebied. Het bedrijfsmatig exploiteren van deze appartementen is toegestaan.

Recreatie - Verblijfsrecreatie 4 (Artikel 13)

Deze bestemming is gegeven aan het bedrijfsmatig exploiteren van recreatiewoningen. Het aantal bouwlagen van deze recreatiewoningen mag uit niet meer dan twee bestaan. Daar waar de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing uitgesloten' is opgenomen, zijn gebouwen en bouwwerken niet toegestaan.

Verkeer (Artikel 14)

Deze bestemming geldt voor de Bloklaan (N403) en de direct daaraan gelegen gronden. Gebouwen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 5 m² en een maximale bouwhoogte van 3 meter.

De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 10 meter.

Verkeer - Verblijfsgebied (15)

Deze bestemming is gegeven aan de ontsluitingsweg van het recreatiecentrum. In deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen toegestaan.

Water (Artikel 16)

Deze bestemming is gegeven aan het water in het plangebied. Woonschepen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' en het aantal woonschepen mag niet meer bedragen dan is aangeduid.

Water - Waterweg (Artikel 17)

Deze bestemming is gegeven aan de rivier de Drecht. Verkeer te water, recreatievaart en watersport zijn hier toegestaan. De Mijndense Sluis is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'sluis'.

Wonen (Artikel 18)

Deze bestemming is gegeven aan het woonperceel aan de Bloklaan. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangeduid.

Leiding - Water (Artikel 19)

De gronden met deze dubbelbestemming zijn behalve de andere aldaar voorkomende bestemd voor een watertransportleiding.

7.4 Korte toelichting Staat van Horeca-activiteiten

Bepaalde horecabedrijven geven aanleiding tot klachten over onder andere muzieklawaai, rumoerig en vernielzuchtig optreden, rondhangen van caféverlaters, parkeerproblemen en verkeersaantrekking. Ook kan het karakter van de buurt worden aangetast wanneer horecabedrijven worden gevestigd in voormalige winkels of woningen. Evenals bij gewone bedrijfsactiviteiten is de overlast/hinder van horeca-activiteiten niet alleen een zaak van de milieuwetgeving, maar is er tevens sprake van aspecten van ruimtelijke ordening. Immers, ook bij horeca-activiteiten is sprake van een meer of mindere mate van hinder/overlast voor de (leef-) omgeving.

In de regel wordt geen overlast ondervonden van hotels, restaurants, lunchrooms, ijssalons, broodjeszaken, snackbars en cafés, die qua exploitatie en openingstijden zich richten op de winkelactiviteiten. Overlast in de vorm van geluidsoverlast vanuit bedrijven, luidruchtig gedrag van bezoekers, de trek van grote groepen personen van en naar horecabedrijven, verkeers- en/of parkeeroverlast, komt in de regel voor bij cafés, snackbars en shoarmazaken die zich richten op het in de avonduren en nachtelijke uren uitgaande publiek, feestzalen, discotheken, dansscholen, dancings en coffeeshops.

Met het bestemmingsplan heeft de gemeente een belangrijk instrument om vestiging van horecabedrijven te reguleren (weren of sturen). In bestemmingsplannen is het bij de regeling van bestemmingsplannen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten reeds jaren gebruikelijk om de toegelaten bedrijfsactiviteiten in de planregels te benoemen naar hindercategorie onder verwijzing naar een van die planregels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Die Staat is doorgaans gebaseerd op of afgeleid van de in de publicatie van VNG 'Bedrijven en Milieuzonering' opgenomen categorale bedrijfsindeling.

Met betrekking tot horeca-activiteiten moet in planologische zin ook een adequate regeling worden getroffen. Voor horeca-activiteiten is een categorale indeling ontwikkeld, vergelijkbaar met de hiervoor genoemde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Op deze wijze kunnen horeca-activiteiten in planologische zin worden gereguleerd. In specifieke woonbuurten en in verspreid voorkomende beperkte winkelconcentraties kunnen horecabedrijven het karakter van de woonbuurt of het winkelgebied aantasten. Daarnaast kunnen horecabedrijven, afhankelijk van aard en aantal, overlast veroorzaken.

Teneinde in bestemmingsplannen een differentiatie op te nemen van horecabedrijven kan de volgende categorie-indeling in een Staat van horeca-activiteiten worden gemaakt:

Categorie 1: lichte horeca

Horecabedrijven die, gelet op de aard en de omvang ervan, zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen niet of nauwelijks storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven. Vestiging in deze categorie van horecabedrijven beperkt de omringende functies niet, omringende functies sluiten vestiging van horecabedrijven niet uit.

Categorie 2: middelzware horeca

Horecabedrijven die, gelet op de aard en de omvang ervan, zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in geringe mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven. Vestiging van horecabedrijven in deze categorie beperkt in geringe mate de omringende functies; omringende functies kunnen soms vestiging uitsluiten.

Categorie 3: zware horeca

Horecabedrijven die, gelet op de aard en de omvang ervan, zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in min of meer ernstige mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven. Vestiging van horecabedrijven in deze categorie beperkt in ruime mate de omringende functies; omringende functies zullen in vele gevallen vestiging uitsluiten.

Aan de hand van de criteria aard van de aangeboden producten, bezoekersfrequentie, verkeersaantrekking, dag- en avondhoreca, omvang van de horeca-activiteiten en de daaruit voortvloeiende wel of niet verstorende werking in relatie tot de functies in de omgeving kunnen de verschillende horecabedrijven worden ingedeeld in de drie categorieën. In de planregels wordt verwezen naar de bijlage Staat van Horeca-activiteiten (SvH).

Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten en/of een aangepaste werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvH is verondersteld. In het/de betreffende artikel(en) van de planregels is daarom bepaald dat een dergelijk bedrijf via afwijking één categorie lager kan worden ingedeeld.

Daarnaast is het mogelijk dat horeca-activiteiten die niet in de SvH voorkomen, maar kunnen worden gelijkgeschakeld aan volgens de SvH toegestane activiteiten, via afwijking worden toegestaan.

7.5 Handhaving

De nota Zichtbare handhaving bouwregelgeving (oktober 2007) beschrijft het handhavingsbeleid voor de gemeente Wijdemeren. De nota betreft de bouwregelgeving, inclusief de zogenaamde inrichtings- en gebruiksregels uit bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid streeft de gemeente verschillende doelen na:

  • inhoudelijke kwaliteit;
  • veiligheid;
  • duurzaamheid;
  • formele gelijkheid;
  • gezag;
  • sterkere positie bij de rechter.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.

Exploitatieplicht

In het kader van de Grondexploitatiewet (GREX) is het mogelijk dat in kader van de bestemmingsplanwijziging een exploitatieplan moet worden vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale doelstelling van de Grondexploitatiewet, zoals opgenomen als afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

Het uitgangspunt van de Grondexploitatiewet is dan ook dat gemeenten een verplichting hebben tot kostenverhaal.

Indien sprake is van een bouwplan (art. 6.2.1 Bro) en voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging van een ruimtelijk besluit (bijvoorbeeld bestemmingsplan) nodig is, is een gemeente conform Wro verplicht om haar kosten op de initiatiefnemer te verhalen. Dit betekent, dat een gemeente de door haar gemaakte en nog te maken kosten verband houdende met ontwikkelingen door een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot een ontwikkeling van de gronden overgaat.

Op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro kan van de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie is anderszins verzekerd en
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen is niet noodzakelijk.

Geen noodzaak vaststellen exploitatieplan

Met de uitvoering van dit plan is geen gemeentelijke investering gemoeid. Er is geen noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Planschade

In principe ontstaat planschade indien een nieuw bestemmingsplan ten opzichte van het vorige bestemmingsplan een beperking of verruiming van de bouw- of gebruiksmogelijkheden met zich meebrengt. Met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan worden de planologische mogelijkheden gedeeltelijk verruimd. In beginsel is er daarom sprake van een planschaderisico. Met het oog daarop sluiten de initiatiefnemer en de gemeente een (privaatrechtelijke) planschadeovereenkomst.

8.2 Maatschappelijke

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerp bestemmingsplan is ten behoeve van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) naar de volgende overlegpartners gestuurd:

  • Waternet;
  • Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek;
  • Plassenschap Loosdrecht;
  • De brandweer;
  • Gemeente Stichtse Vecht;

Inspraakprocedure

Het voorontwerpbestemmingsplan en de daarbij behorende stukken hebben in kader de inspraakprocedure met ingang van 20 juni 2013 tot en met 14 september 2013 voor een ieder ter inzage gelegen.