4.10 Archeologie en Cultuurhistorie
Door de ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992) heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Het Verdrag van Malta beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Om het bodemarchief beter te beschermen en onzekerheden tijdens de realisatie van bijvoorbeeld nieuwe woonwijken te beperken, wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te (laten) doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het Verdrag van Malta is mede aanleiding geweest om de Monumentenwet 1988 aan te passen ten behoeve van een betere bescherming van archeologische waarden. Als uitvloeisel van dit verdrag en de daaruit voortvloeiende wijziging van de Monumentenwet 1988 zal in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van archeologisch erfgoed meegewogen worden in de realisatie van een bestemmingsplan.
Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht worden of er sprake is van archeologische en cultuurhistorische waarden. Als archeologische of cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, moet worden bepaald hoe hier mee om te gaan. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken. In dit verband moet een verkenning worden gedaan om archeologische en cultuurhistorische potentie in te schatten
4.10.1 Archeologie
Provinciaal archeologisch beleid
Het archeologiebeleid van de provincie Noord-Holland richt zich op het leesbaar houden van de ontstaansgeschiedenis van de provincie. De provincie is voorstander van het bewaren van het erfgoed in de bodem (in situ). Om het behoud in de bodem van zoveel mogelijk archeologische waarden te waarborgen, zal de provincie in zowel haar eigen ruimtelijke plannen als in de plannen die zij toetst, het behoud als afwegingscriterium mee laten wegen. De meeste archeologische vindplaatsen zijn onbekend, omdat ze onder het maaiveld verborgen liggen. Om te voorkomen dat de waardevolle informatie verloren gaat, moeten deze overblijfselen zo vroeg mogelijk in de planontwikkeling door een archeologisch vooronderzoek worden gelokaliseerd en gewaardeerd. Bij toetsing wordt nagegaan of bij de planvorming voldoende archeologisch vooronderzoek is verricht op basis waarvan een afgewogen besluit kan worden genomen. Wanneer behoud niet mogelijk is, wordt allereerst vastgesteld of de aantasting onvermijdelijk wordt geacht. Er moet een zwaarwegend maatschappelijk belang in het geding zijn, wil de aantasting als onvermijdelijk worden aangemerkt. Ook moet worden vastgesteld dat er redelijkerwijs geen alternatieve oplossingen voorhanden zijn. Indien de aantasting onvermijdelijk dient de informatie van het bodemarchief te worden veiliggesteld door middel van een wetenschappelijk verantwoord onderzoek, uitgevoerd volgens algemeen geldende normen/richtlijnen Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Noord-Holland heeft een rijk verleden. Sporen van dat verleden zijn overal in de omgeving terug te vinden. Historische steden, dorpen en gebouwen geven karakter aan het landschap. En in de bodem bevinden zich sporen uit lang vervlogen tijden. De provincie brengt de historische objecten en structuren van Noord-Holland, in kaart op een Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Op deze kaart is aangegeven wat de kans is dat er in de grond archeologische artefacten en of monumenten aanwezig zijn. Uit raadpleging van de kaart volgt dat er in of nabij het plangebied geen archeologische waardevolle gebieden of sporen zijn terug te vinden. De op deze kaart aangegeven trefkans of verwachtingswaarde correspondeert, wat betreft classificatie en kaartbeeld, grotendeels met de door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek uitgebrachte Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Gelet op het feit dat nader onderzoek naar archeologische sporen toch anders kan uitwijzen is het wenselijk om een archeologisch bureauonderzoek uit te voeren. In het bureauonderzoek worden bronnen geraadpleegd die nader in gaan op de trefkans van archeologische sporen.
Archeologisch bureauonderzoek
ARC heeft in opdracht van Buro SRO een archeologisch bureauonderzoek
1 uitgevoerd. De onderzoekslocatie is gelegen in het westelijk veengebied. In het westelijke gedeelte van het plangebied kunnen oeverafzettingen van de Vecht worden aangetroffen. Deze oeverafzettingen hebben een hoge trefkans op archeologische sporen. Het betreft een klein gedeelte van het gehele gebied. In het overige deel van het plangebied is uit bureauonderzoek gebleken dat de trefkans op archeologische sporen laag is. In de omgeving van de onderzoekslocatie zijn geen archeologische vondsten bekend. Ondanks de geringe omvang van het gebied met een hoge archeologische trefkans is een archeologisch vervolgonderzoek, in de vorm van een booronderzoek, wenselijk.
Archeologisch booronderzoek
In opdracht van Buro SRO heeft ARC een inventariserend veldonderzoek (IVO)
2 door middel van boringen uitgevoerd. Het archeologisch verwachtingsmodel en de resultaten van het bureauonderzoek vormen de aanleiding voor dit onderzoek. Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat het gehele onderzoeksgebied is gelegen op een pakket oeverafzetting van de Vecht. In geen van de uitgevoerde boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er voor het onderzoeksgebied een lage trefkans op archeologische sporen geldt. Archeologisch vervolgonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. ARC adviseert de onderzoekslocatie vrij te geven. Het is aan het bevoegd gezag, de gemeente Wijdemeren, om het terrein definitief vrij te geven. Indien er gedurende de werkzaamheden archeologische sporen worden aangetroffen, dan dient dit te worden gemeld bij de gemeente Wijdemeren.
Conclusie
De resultaten van een archeologisch bureauonderzoek tonen dat er in zeer beperkt deel van het plangebied sprake is van een gebied met een hoge archeologische trefkans. Op basis van deze resultaten is er een vervolgonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De resultaten van het vervolgonderzoek tonen dat de kans op het aantreffen van archeologische sporen op de locatie laag is. Op basis van deze resultaten kan op advies van ARC de onderzoeklocatie vrij worden gegeven.
4.10.2 Cultuurhistorie
De cultuurhistorische belangen worden in Nederland behartigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Om inzichtelijke te maken welke invloed de ruimtelijke ontwikkelingen hebben op de aanwezige cultuurhistorische waarden, kan gebruik worden gemaakt van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland. In Nederland staat de term cultuurhistorie voor een combinatie voor een aantal ruimtelijke wetenschappen, te weten archeologie, historische geografie, historische bouwkunde, historische ecologie. De Cultuuhistorische waardenkaart brengt relevante cultuurhistorische aspecten uit de verschillende vakgebieden in beeld in één kaart.
Uit raadpleging van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland blijkt dat in en om het plangebied sprake is van cultuurhistorisch waardevolle elementen (zie afbeelding 23). De aanwezigheid van de cultuurhistorische elementen is in het bijzonder te danken aan de ligging aan de Vecht en de nabijheid van omliggende polders.
Afbeelding 23: Fragment Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Holland
In het plangebied is een historisch geografisch vlak gelegen welke 'van waarde' is. Het vlak geeft het gebied met onregelmatige blokverkaveling aan. De blokverkaveling is ontstaan naar aanleiding van de periodieke overstromingen van de Horstermeer en de Vecht die in het verleden in het gebied voorkwamen. De historische blokverkaveling is gerespecteerd en overgenomen in het stedenbouwkundig plan van Overmeer-Zuid.
Ten westen en ten hoogte van het boezemkanaal liggen volgens de CHW een aantal historisch geografisch lijnen die van waarde en van grote waarde zijn voor het cultuurhistorisch landschap. De lijnen ten westen van de locatie geven de Vechtdijk aan. Deze rivierdijken zijn kenmerkend voor de Vechtstreek en bepalend voor het landschap. De rivierdijken hebben hun functie niet verloren. In het kader van onderhavig plan is voldoende rekening gehouden met de functie en de cultuurhistorische waarde van de dijk.
De historisch geografische lijnen ter hoogte van het boezemkanaal geven de restanten van de droogmaking van het Horstermeer weer. De kade van de uitwateringssloot is nog redelijk herkenbaar in het landschap. De oorspronkelijke en ruimtelijke samenhang tussen de uitwateringssloot, de ringdijk en de Vechtdijk is nog enigszins aanwezig, evenals de samenhang met de afwateringssloten. Uitgaande van het stedenbouwkundig plan zijn er geen aanpassingen beoogd die van invloed zijn op het boezemkanaal en de aanwezige cultuurhistorische elementen
Door het plangebied loopt de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het te ontwikkelen gebied ligt aan de uiterste rand van het inudatiegebied dat gebruikt werd ten behoeve van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In het plangebied zelf zijn geen voormalige verdedigingsgebouwen gelegen.
Conclusie
Uit raadpleging van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland blijkt dat in en om het plangebied een aantal historisch geografische elementen is gelegen die van waarde of grote waarde zijn voor het cultuurhistorisch landschap. Het stedenbouwkundig plan houdt rekening met de historische blokverkaveling en respecteert de historische geografische lijnen in en ten westen van het plangebied. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied.