Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Overmeer-Zuid te Nederhorst den Berg
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1696.BP1500overzuid2010-ON01

4.3 Externe Veiligheid

De mogelijke risico’s van het optreden van een milieucalamiteit moeten bij het vaststellen van ruimtelijke plannen (Wro-procedures) inzichtelijk gemaakt worden. In het kader van dit plan wordt het aspect externe veiligheid nader onderzocht door de situatie externe veiligheid van de locatie te beoordelen aan de hand van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), buisleidingen en route gevaarlijke stoffen.
4.3.1 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI)
Door de provincie Noord-Holland wordt, in het kader van externe veiligheid, aangesloten op het landelijke beleid. De regelgeving omtrent externe veiligheid is geregeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Op 8 september 2004 is een ministeriële regeling in werking getreden waarin onder meer veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn aangegeven. Vervolgens is op 27 oktober 2004 het BEVI inwerking getreden. Het BEVI legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het BEVI is opgesteld om de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele, als groepen burgers, een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden.
 
Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen, met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving, met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand te bewaren tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen, kan worden voldaan aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.
 
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het besluit). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Naast het onderscheid in kwetsbaar en beperkt kwetsbaar wordt er ook onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Bij groepsrisico is ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.
 
Voor groepsrisico is er geen grenswaarde, maar een richtwaarde. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is deze verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen. Er zal zoveel mogelijk rekening moeten worden gehouden met deze richtwaarde. Afwijken van de richtwaarde zal grondig moeten worden gemotiveerd.
 
In het onderhavige plan is sprake van de ontwikkeling van een kwetsbaar object in het kader van het BEVI, te weten woningen en een kinderdagverblijf. De mogelijk aanwezige veiligheidscontouren kunnen hinder veroorzaken voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling. De provincie Noord-Holland beschikt over een risicokaart. Door de kaart te raadplegen kan voor de betreffende locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen zijn die in het kader van de externe veiligheid beschikken over een externe veiligheidscontour. Uit raadpleging van de risicokaart (zie afbeelding 14) van de provincie Noord-Holland blijken er zich in de nabije omgeving van het betreffende plangebied geen risicovolle objecten te bevinden.
 
Afbeelding 14: Uitsnede risicokaart Noord-Holland
  
4.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Hierover is vervolgens een circulaire verschenen waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt.
 
Bij de toetsing van een bestemmingsplan moet worden bezien of de kans per kilometer route of tracé op een bepaald aantal slachtoffers groter is dan de oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde geldt in alle situaties, dus voor zowel vervoersbesluiten als omgevingsbesluiten en in zowel bestaande als in nieuwe situaties.
 
Volgens de “Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico” dient de gemeente de verantwoording van het groepsrisico zo veel mogelijk direct of indirect vast te leggen in het betreffende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan moet een ‘stille’ toename van het groepsrisico zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit is nodig om ook in de toekomstige situatie de veiligheid te kunnen waarborgen en het ontstaan van knelpunten te voorkomen. Eén en ander kan worden vastgelegd door kwetsbare objecten uit te sluiten of indirect bijvoorbeeld door het bepalen van bebouwingshoogten. Voor het groepsrisico is het tevens van belang of het plan voorziet in een zorginstelling, woningen, appartementen of kantoren en waar deze functies in het plan zijn gelegen.
 
Weg
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.
 
Water
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.
 
Spoor
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.
 
Conclusie
Uit de risicokaart van de provincie Noord-Holland is niet gebleken dat er in de directe nabijheid van de locatie, transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Het aspect gevaarlijke transportroutes is geen belemmering voor de ontwikkeling van de sportvelden.
4.3.3 Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In Nederland ligt ongeveer 18.000 kilometer aan ondergrondse leiding die gevaarlijke stoffen transporteren. Het gaat daarbij in het bijzonder om aardgas en om brandbare vloeistoffen. De manier van transport is veilig en betrouwbaar. Het kost weinig ruimte en het is nog snel ook. De aanleg van een nieuwe leiding is echter niet goedkoop. Ze zijn moeilijk te verleggen of aan te passen. De wet- en regelgeving omtrent het transport door middel van buisleidingen schiet op veel punten tekort en dient te worden aangepast. Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen wordt nieuw beleid ontwikkeld, dat zich in een vergevorderd stadium bevindt. Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er wordt een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
 
Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak van het beleid ten aanzien van buisleidingen. Zo is men bezig met de ontwikkeling van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Buisleidingen. In de AMvB worden regels gesteld ten aanzien van:
  • risico's en zonering langs buisleidingen;
  • het opnemen van voorschriften in bestemmingsplannen;
  • technische eisen; het aanwijzen van een toezichthouder;
  • melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.  
Conclusie
Voor de beoordeling of er buisleidingen in de omgeving aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. De kaart toont dat er geen buisleidingen in de directe omgeving aanwezig zijn.