4.6 Bodem
In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater van het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels een bodemonderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Een bodemonderzoek is gericht op bodembedreigende stoffen. Hiervoor dient er eerst naar de huidige functie van het plangebied te worden gekeken. Het bodemonderzoek moet namelijk de bodemkwaliteit vaststellen alvorens er activiteiten en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van de beoogde ontwikkeling. Op deze wijze kan men bepalen of de bodemkwaliteit de nieuwe ontwikkeling toelaat.
Verkennend bodemonderzoek
Van Dijk geo- en milieutechniek heeft in opdracht van Buro SRO op 21 oktober 2009 een verkennend bodemonderzoek
1 uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het bodemonderzoek stelt de milieuhygiënische situatie van de bodem (grond en grondwater) vast. Afbeelding 15 toont de onderzochte locatie. In afbeelding 14 is te zien op welke wijze het gebied is verdeeld in deelgebieden. Dit is aangehouden vanwege de omvang van het onderzoek.
Afbeelding 15: Overzicht deelgebieden bodemonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten voor de deellocaties A t/m F blijkt dat de top en onderlaag niet verontreinigd zijn. Wanneer er sprake is van een verontreiniging dan betreft dit een lichte verontreiniging. Voor deellocatie G geldt dat er sprake is van een matig verontreinigde toplaag, dit gaat echter om een verontreiniging van een kleine omvang. Er is verder sprake van een lichte verontreiniging in de onderlaag. Van een sterke verontreiniging met minerale olie is geen sprake. Met betrekking tot het grondwater blijkt dat er sprake is van een lichte verontreiniging. Van Dijk geo- en milieutechniek concludeert op basis van de resultaten dat de er voor alle deellocaties milieuhygiënisch geen bezwaar is tegen de voorziene ontwikkeling. Gelet op het feit dat er in het kader van de ontwikkelingen sloten gedempt gaan worden dient er een apart waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Waterbodemonderzoek
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek is op de onderzoekslocatie een verkennend waterbodemonderzoek
2 uitgevoerd. Onderdeel van de herontwikkeling is het dempen van oude en het graven van nieuwe sloten. De aangetoonde verontreiniging vormt echter geen belemmering voor de herontwikkeling. Uit de resultaten van het waterbodemonderzoek volgt dat het slib in de matige verontreinigde deellocatie niet verspreidbaar is op het aangrenzende perceel of in zoet oppervlakte water. Het slib dat vrijkomt bij de geplande baggerwerkzaamheden dient te worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Het slib uit de overige onderzocht watergangen is vrij verspreidbaar op het omliggende terrein en in zoet oppervlaktewater.
Bodem en waterbodemonderzoek perceel zuidoost hoek (deelgebied H)
In deelgebied H is in een later stadium een bodem en waterbodemonderzoek
3 uitgevoerd om de bodemkwaliteit van de locatie vast te stellen. Ter plaatse is momenteel een woning met veestalling met omliggende opstallen en erf gesitueerd. Uit de resultaten van het bodemonderzoek volgt dat in de toplaag ter plaatse sprake is van een lichte verontreiniging. Dit is het gevolg van het reguliere gebruik van de locatie. Voor de onderlaag geldt dat er sprake is van een lichte verontreiniging. Deze verontreinging wordt veroorzaakt door de van nature verhoogde achtergrondwaarden. Ook in het grondwater is een lichte mate van verontreiniging aangetroffen.
De aangetroffen verontreiniging is echter van dusdanig kleine omvang dat de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen bezwaar vormt voor de beoogde ontwikkeling op de locatie.
Conclusie
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek volgt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaar tegen de ontwikkeling van het stedenbouwkundig plan Overmeer-Zuid. Op basis van de beoogde werkzaamheden volgt dat een waterbodemonderzoek ter plaatse noodzakelijk is. De resultaten van het waterbodemonderzoek tonen aan dat de aangetoonde verontreiniging niet verspreidbaar is. De waterbodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de bodemkwaliteit.
Voor deelgebied H is in een later stadium een bodem- en waterbodemonderzoek uitgevoerd. Ter plaats is slechts sprake van een licht verontreiniging. De mate van verontreiniging is niet noemenswaardig en vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling op de locatie.