direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kortenhoefsedijk 198
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Wijdemeren Ontwikkeling B.V. is van plan de bestaande jachthaven aan de Kortenhoefsedijk 198 in Kortenhoef te transformeren naar een woonschepenhaven en twee woningen te realiseren , bestaande uit 6 woonschepen en 2 woning (twee-onder-een-kap).

Voorliggend bestemmingsplan vormt de juridische en planologische onderbouwing voor de transformatie van de bestaande jachthaven naar een woonschepenhaven.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Kortenhoefsedijk 198 in Kortenhoef. Het plangebied is in figuur 1.1. globaal weergegeven met een rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0001.png"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Totdat dit bestemmingsplan in werking treedt, is voor de gronden binnen het plangebied het bestemmingsplan Het Dode Eind van kracht. Dit bestemmingsplan is 31 mei 2007 door de gemeenteraad vastgesteld en 27 november 2007 goedgekeurd door de provincie noord-Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Het Dode Eind

De gronden van het plangebied zijn in het vigerende plan grotendeels bestemd als Jachthaven (rood gearceerd in figuur 1.2.) en als Verkeersdoeleinden (grijs gearceerd in figuur 1.2).

De voor Jachthaven aangewezen gronden zijn bestemd voor ligplaatsen voor pleziervaartuigen, steigers, verhuur van boten, jachtmakelaardij, sanitaire voorzieningen, reparatiewerkzaamheden behorende bij een jachthaven, welke zijn opgenomen tot maximaal categorie 3 van de bij de voorschriften behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, detailhandel in watersportartikelen, botenloods, bedrijfswoningen, groenvoorzieningen, water, erven, toegangswegen, paden en parkeervoorzieningen met bijbehorende bouwwerken.

De voor Verkeersdoeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met maximaal twee rijstroken voor het gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van vluchtstroken en in- en uitvoegstroken, haltevoorzieningen voor het openbaar vervoer, parkeervoorzieningen, afschermend groen, groenvoorzieningen en water met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De woonschepenhaven en de twee reguliere woningen kunnen op grond van het vigerende bestemmingsplan niet worden gerealiseerd.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie van het plangebied. Tevens wordt kort ingegaan op de ontstaansgeschiedenis. Hoofdstuk 3 beschrijft in hoofdlijnen de beleidskaders die ten aanzien van het plangebied gelden. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten, zoals milieutechnische randvoorwaarden en de natuuraspecten behandeld. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de waterbelangen. Hoofdstuk 6 gaat in op de planopzet. In hoofdstuk 7 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied ligt in het overgangsgebied tussen de Vecht in het westen en het Gooi in het oosten. Het gebied is van oorsprong een laagveengebied. Als gevolg van de ontginning in het veengebied ontstonden in de 11e eeuw de veenweidegebieden. De natuurlijke ontwatering vond plaats via de Vecht.

Voor de ontginning van het gebied werd dwars door het veengebied een ontsluitingsweg aangelegd. Loodrecht op de richting van de weg werden de kavels uitgezet. De ontginning van het gebied ten zuiden van de Horstermeerpolder is begonnen vanuit de ontsluitingsweg tussen ‘s-Graveland en Oud-Loosdrecht, de Kortenhoefsedijk. Aan deze weg heeft zich de eerste bebouwing gesitueerd.

In een later stadium is men het veen gaan afgraven ten behoeve van de turfwinning. In de 17e en 18e eeuw werd op grote schaal verveend, om te voorzien in de toenemende brandstofbehoefte van de steden Amsterdam en Utrecht. Pas rond 1950 is aan de vervening een eind gekomen.

Omdat het zand onder het veen in oostelijke richting oploopt, lag de dikste laag veen aan de westzijde waar ook de meeste turf werd afgegraven. Bij het vervenen werd het veen uit petgaten gegraven of gebaggerd, waarna het te drogen werd gelegd op zetwallen om vervolgens als turf te worden afgevoerd. De restanten, de zetwallen zijn weggeslagen waardoor een plassengebied is ontstaan.

Aan de oostzijde van de Kortenhoefsedijk is op veel kleinere schaal verveend. Hier is het (veen)weidegebied voor een groot deel behouden. Waar verveend is, heeft zich moerasbos ontwikkeld.

2.2 Huidige situatie

In het plangebied is Watersportbedrijf De Ankerplaats en bijbehorende jachthaven gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0003.png"

Figuur 2.1: Plangebied weergegeven met een rode contour.

De gronden liggen ten (noord)westen van de Kortenhoefsedijk. Het voorste deel bestaat uit een landdeel met bijbehorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoning en parkeerplaatsen, het achterste deel uit water met bijbehorende aanlegsteigers voor boten.

De ontwikkelingslocatie grenst zowel aan de noord- als zuidzijde aan bestaande woonschepenhavens, waarbij de woonschepenhaven aan de zuidkant tevens dient als jachthaven. De ligging van de bestaande woonschepenhavens zijn goed zichtbaar in figuur 2.1 en globaal aangeduid met een groene contour. Daarnaast bevinden zich enkele woningen in de directe nabijheid van de ontwikkelingslocatie. In figuur 1.2 is met een uitsnede van de vigerende plankaart een duidelijk onderscheid weergegeven van de diverse functies.

Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied; het grenst aan de westzijde wel direct aan Natura 2000-gebied. In figuur 2.2. is de ligging van het plangebied in relatie tot het Natura 2000-gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0004.png"

Figuur 2.2: Ligging Natura 2000-gebied, rood gearceerd, met ontwikkelingslocatie in geel aangegeven (globaal)

2.3 Beoogde situatie

De voorgenomen planontwikkeling is tweeledig. Ten eerste wil de initiatiefnemer de bestaande jachthaven aan de Kortenhoefsedijk 198 omzetten naar een woonschepenhaven voor maximaal 6 woonschepen, waarvan 5 woonschepen in de vrije sector en 1 woonschip met drie wooneenheden in de sociale sector.

De vrije sector woonschepen zijn 16,6 bij 6 meter, de sociale met drie wooneenheden meet 18 bij 5 meter. De vrije sector woonschepen, gelegen aan de zuidkant van de steiger worden voorzien van terrassen (lichtgroene arcering in figuur 2.3)

Ten tweede is de ambitie ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning twee nieuwe reguliere woningen in de vorm van een twee-onder-een-kapper te realiseren. De oppervlakte per woning is circa 85 m2, die van de aanbouwen/aangebouwde bijgebouwen is circa 30 m2.

Op het terrein worden in totaal 25 parkeerplaatsen aangelegd.

Het plangebied wordt aan de zuidoostkant ontsloten vanaf de Kortenhoefsedijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0005.png"

Figuur 2.3: Beoogde situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Ruimte haar definitieve Structuurvisie vastgesteld zodat deze van kracht is geworden. Deze Structuurvisie is de vervanger van de Nota Ruimte en de Nota mobiliteit. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan. In het MIRT wordt ook de samenhang met decentrale belangen en regionale opgaven besproken.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van dertien nationale belangen. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving aan andere overheden opgedragen worden door hen goed worden behartigd. Waar de Amvb Ruimte bepalingen bevat aangaande gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

Van de in het Barro reeds opgenomen onderwerpen is voor het voorliggende bestemmingsplan het onderwerp 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' en 'Ecologische hoofdstructuur' van belang. De Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde aangemerkt. Het bestemmingsplangebied ligt binnen het liniegebied. De Nieuwe Hollandse Waterlinie heeft vanuit het Barro 3 kernkwaliteiten, te weten:

  • 1. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste eeuwse hydrologische en militair verdedigingssysteem, bestaande uit o.a. verdedigingswerken, voormalige schootsvelden en waterwerken;
  • 2. grote openheid;
  • 3. groen en overwegend rustig karakter.

Nadere regelgeving ten aanzien van De Nieuwe Hollandse Waterlinie is opgenomen in de provinciale Verordening en de 1e partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van de provincie Noord-Holland. In het Barro is tevens een hoofdstuk gereserveerd voor de Ecologische hoofdstructuur; nadere invulling is hieraan nog niet gegeven. Wel worden de ecologische waarden reeds beschermd door in de provinciale verordening opgenomen regelgeving.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening, ladder voor duurzame verstedelijking


De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen.

Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen: voorkomen van ongewenste leegstand en overprogrammering, stimulering zorgvuldig ruimtegebruik en transparante besluitvorming.

De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Een deel van de omvangrijke rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met betrekking tot de ladder blijft ook na 1 juli 2017 van
belang. De hoofdlijnen van die rechtspraak zijn door de Afdeling Bestuursrechtspraak in een overzichtsuitspraak (28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) opgenomen. Deze overzichtsuitspraak is bedoeld om de rechtspraktijk houvast te bieden bij de toepassing van de ladder.

Artikel 3.1.6 tweede lid van het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening bepaalt, dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden
voorzien. Ook wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Vanwege de kleinschaligheid van het plan (6 nieuwe woonschepen met acht wooneenheden en de bouw van twee woningen) kwalificeert dit plan zich niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling; de laddertoets is hierop derhalve niet van toepassing.

Desondanks wordt het plan getoetst aan de behoefte. Hiervoor geldt dat In de metropoolregio Amsterdam een grote druk op de woningmarkt bestaat, waardoor de verwachting is, dat er extra ruimte ontstaat voor aanvullende woningbouw bovenop de bestaande plannen in de regio. Extra ruimte bovenop de bestaande plannen kan ook worden gevonden door invulling te geven aan de kwalitatieve behoefte aan 'waterwonen', gezien het specifieke woonmilieu dat op onderhavige locatie met woonschepen gerealiseerd kan worden. Vanwege het fysiek ontbreken van watermilieus in vrijwel alle gebieden die (juridisch) kwalificeren als 'bestaand stedelijk gebied' kan dit woonmilieu namelijk vrijwel nergens meer worden gerealiseerd.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De provinciale structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Op 1 november 2010 is de structuurvisie in werking getreden. De Structuurvisie geeft inzicht in de ruimtelijke ambities van de provincie Noord-Holland. In de provincie zijn verschillende waardevolle karakteristieke gebieden aanwezig . Het bijzondere karakter van deze gebieden wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de Structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. Met betrekking tot het bestemmingsplangebied is het van belang dat de provincie constateert dat de behoefte aan recreatief groen rond stedelijke gebieden blijft toenemen. De provincie staat derhalve voor behoud en zo mogelijk versterking van kwalitatief hoogwaardige groengebieden, welke goed bereikbaar zijn vanuit de stad. De vastgestelde Ecologische Hoofdstructuur is een actieve uiting van dit streven. Het betreft hier een netwerk van aaneengesloten natuurgebieden in Nederland. Een deel van het bestemmingsplangebied is tevens aangewezen als Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden zijn vanuit Europees beleid beschermde gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De bescherming heeft tot doel om de Europese biodiversiteit te waarborgen. De Natura 2000-gebieden zijn door de provincie opgenomen binnen de Ecologische Hoofdstructuur en worden als zodanig behandeld. Het streven van de provincie is om in dergelijke gebieden geen ontwikkelingen toe te staan die strijdig zijn met de bijzondere kenmerken en waarden van deze natuurgebieden.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) van de provincie Noord-Holland bevat de regels waaraan bestemmingsplannen dienen te voldoen. De PRV is bindend. Het is aan gemeenten om hun ruimtelijke plannen in overeenstemming te brengen met de PRV. De PRV is één van de instrumenten waarmee de provincie uitwerking geeft aan haar ruimtelijk beleid.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Een stedelijke ontwikkeling is een ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening. Ontwikkelingen moeten in beginsel worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Hieronder wordt verstaan: een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plangebied betreft derhalve bestaand stedelijk gebied.

Natuurnetwerk Nederland.

Aan de oostzijde ligt het plangebied voor een klein deel op gronden die zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0006.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kaart 'ecologie'

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het natuurbeleid. In of in de nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen in het NNN toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Voor onderhavig plan is een natuurtoets uitgevoerd. Die is als bijlage bijgevoegd. Hieruit volgt dat er geen wezenlijke kenmerken of waarden worden aangetast.

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Het plangebied is gelegen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De voorgenomen planontwikkeling zal geen afbreuk doen aan de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het betreft immers een bestaande jachthaven die getransformeerd zal worden tot woonschepenhaven en het vervangen van de bestaande bedrijfswoning door twee reguliere woningen in de vorm van een twee-onder-een-kapper. Er is hierbij dus sprake van een kleinschalige ontwikkeling die nauwelijks een uitbreiding vormt van het ruimtebeslag.

Aardkundig waardevol gebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van een aardkundig waardevol gebied. Nieuwe ontwikkelingen dienen rekening te houden met de in het gebied voorkomende bijzondere aardkundige waarden. Aangezien het hier om een bestaande jachthaven met bedrijfswoning en bebouwing gaat, zal er nauwelijks sprake zijn van aantasting van bijzondere aardkundige waarden.

3.2.3 Provinciaal milieubeleidsplan


Volgens artikel 4.9 van de Wet milieubeheer dienen de provincies eenmaal per vier jaar een provinciaal milieubeleidsplan vast te stellen. Daarin wijzen zij gebieden aan, waarin bijzondere bescherming nodig is om de kwaliteit van het milieu of aspecten daarvan te behouden: de milieubeschermingsgebieden. Bij stiltegebieden gaat het dan om het aspect stilte. Het plangebied ligt in het stiltegebied De Wijde Blik.

Daarnaast dienen Provinciale Staten een provinciale milieuverordening vast te stellen, waarin regels zijn opgenomen die geluidhinder in stiltegebieden voorkomen of beperken.

Als richtwaarde voor het maximaal toelaatbare geluidsniveau vanwege een geluidsbron die binnen een stiltegebied is gesitueerd en geen onderdeel uitmaakt van een inrichting, geldt een geluidsniveau van 35 dB(A) LAeq,24h op 50 meter van de geluidsbron. Als richtwaarde voor het maximaal toelaatbare geluidsniveau vanwege een inrichting binnen een stiltegebied geldt een geluidsniveau van 35 dB(A) LAeq,24h op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting. Met de richtwaarde houdt het bevoegd gezag rekening bij onder meer het gebruik van de bevoegdheden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening; Onderhavig plan maakt geen nieuwe geluidsbronnen of inrichtingen mogelijk.

3.2.4 Waterschapsbeleid

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het waterbeheersgebied van het AGV (Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) waarvoor Waternet het beheer uitvoert. De taak van het waterschap is te zorgen voor een veilig watersysteem dat ook gezond is, waarbij het volgens de Waterwet gaat om het voorkomen van overstroming, wateroverlast en schaarste van water. Daarnaast dient de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit van de watersystemen worden beschermd en verbeterd. Tenslotte is de derde hoofddoelstelling het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen.

In het Waterbeheerplan AGV 2016-2021 staan de hoofdtaken van het waterschap opgenoemd: Veiligheid, voldoende en schoon water. Het beleid van het Waterschap is verder dat nieuwe ontwikkelingen waterneutraal moeten worden uitgevoerd, met daarbij het streven om zoveel mogelijk de natuurlijke waterhuishoudkundige situatie te behouden of te herstellen. Bij deze nieuwe ontwikkelingen dient het gebruik van uitlogende materialen te worden voorkomen. Onderhavig plan voorziet niet in extra verharding. Het plan is niet in strijd met het waterbeleid. De watertoets hoeft niet te worden uitgevoerd omdat er
verder geen waterbelang aanwezig is.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Wijdemeren

In de structuurvisie worden keuzes gemaakt over de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op de lange termijn op hoofdlijnen. Het beleid wordt vervolgens vastgelegd in een bestemmingsplan met regels voor de bestemming en het gebruik van grond en gebouwen. Bestemmingsplannen die na de structuurvisie worden opgesteld, zijn derhalve geënt op de structuurvisie. De structuurvisie is voor de gemeente bindend, het bestemmingsplan is voor een ieder bindend. Voor wonen heeft de gemeente als uitgangspunt geformuleerd: ‘een beperkte ontwikkeling met behoud van het goede’. De gemeente hecht sterk aan het belang van openheid en landschappelijke kwaliteit en conformeert zich daarom aan het beleid van de provincie over wonen. Bouwplannen buiten bestaand stedelijk gebied' worden getoetst aan strenge kwalitatieve criteria. Belangrijke voorwaarden zijn dat wonen en landschap met elkaar worden verbonden en elkaar versterken en dat de bouwplannen aansluiten bij de landschappelijke context en de cultuurhistorie. Te denken valt aan het recreatief ontsluiten van het landschap, het maken van doorzichten naar het water en het maken van openbare ruimte aan het water.

3.3.2 Bestemmingsplannen Het Wijde Blik 2004 en Het Dode Eind

In de toelichting van het bestemmingsplan ‘Het Wijde Blik 2004’ is een passage opgenomen over woonschepen. Ten tijden van het opstellen van dit bestemmingsplan zijn alle in het
bestemmingsplangebied voorkomende woonschepen (recreatie en permanent) geïnventariseerd. Het gebied telde destijds 41 ligplaatsen voor woonschepen. Uitgangspunt is, dat het totaal aantal in het plangebied voorkomende woonschepen niet mag worden vergroot. Vanwege bescherming van de aanwezige natuur- en landschapswaarden is een aantal ligplaatsen geen positieve bestemming toegekend. Deze wegbestemde ligplaatsen zijn opgevangen in de jachthavens, zoals in onderstaande tabel is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0007.png"

Ook in het bestemmingsplan ‘Het Dode Eind e.o.’ (vigerend voor het plangebied) is een passage over woonschepen opgenomen. Dat bestemmingsplan telt twee woonschepenhavens met elk de mogelijkheid van 18 ligplaatsen voor woonschepen. Bij aantasting van waardevol natuurgebied, wordt uitbreiding van de woonschepenhavens beleidsmatig niet toegestaan. In voorliggend geval is geen sprake van aantasting van waardevol natuurgebied, maar kan de ontwikkeling juist als positief worden beschouwd voor nabijgelegen waardevol natuurgebied. Een relatief vervuilende recreatiehaven en het varen van bootjes door het aangrenzende Natura 2000-gebied wordt door de transformatie geëlimineerd. De beoogde transformatie draagt dus juist bij aan het behoud van waardevol natuurgebied. Feitelijk versterkt het het bestaande aangrenzende Natura 2000 natuurgebied.

Het aantal ligplaatsen per woonschepenhaven is gesteld op maximaal 18. Vanwege de handhaafbaarheid is voor de begrenzing aansluiting gezocht bij natuurlijke grenzen. De fysieke begrenzing van de bestemming vormt aldus mede de beperking voor het aantal ligplaatsen. De natuurlijke begrenzing blijft in de beoogde situatie onveranderd ten opzichte van de huidige fysieke natuurlijke begrenzing. Dat betekent dat fysiek geen natuurgebied wordt opgeofferd. Dit past dus in wat wordt nagestreefd.

Er is binnen de gemeente weinig tot geen beleid met betrekking tot woonboten. Uitgangspunt van de gemeente met betrekking tot woonboten is een conserverend standpunt, hetgeen ook blijkt uit de passages in de bestemmingsplannen. Dit standpunt is vooral ingegeven vanuit de invalshoek dat uitbreiding van woonschepenhavens niet ten koste mag gaan van werkelijk fysiek landelijk gebied. In onderhavig geval is sprake van een transformatie van een bestaande jachthaven, waarbij fysiek geen sprake is van landelijk gebied en er daarnaast ook geen uitbreiding van woonschepenhavens plaats vindt.

Daarnaast dienen woonboten te passen binnen het (regionale en gemeentelijke) woningbouwprogramma. De woningbouw in de regio zal voor een groot deel plaats vinden op een beperkt aantal grote woningbouwlocaties. Hoewel uit de regionale woonvisie Gooi- en Vechtstreek 2016-2030 blijkt dat het woningbouwprogramma kwantitatief tot 2030 gerealiseerd kan worden binnen de nu reeds voorziene plannen geldt dit niet voor het wonen in het specifieke woningsegment, te weten woonschepen. De vraag naar dit specifieke woonmilieu is groter dan het aanbod en zal door het conserverende beleid van gemeenten met het oog de bescherming van het landelijke gebied niet snel ergens anders kunnen worden ingevuld.

3.3.3 Nota Woonschepen

De gemeente heeft in 2012 een Nota Woonschepen opgesteld. In deze nota is vastgelegd hoe wordt omgegaan met woonschepen in de gemeente en het al dan niet vastleggen van woonschepenligplaatsen in bestemmingsplannen. Voor woonschepen buiten een voor woonschepen bestemde jachthaven gelden de volgende maximale afmetingen:

  • inhoudsmaat van 265 m³;
  • lengte 17 m;
  • breedte 5 m;
  • goothoogte 4 m;
  • bouwhoogte 4,5 m.

Voor woonschepen binnen een voor woonschepen bestemde jachthaven gelden de volgende maximale afmetingen:

  • inhoudsmaat van 400 m³;
  • lengte 20 m;
  • breedte 6 m;
  • goothoogte 4 m;
  • bouwhoogte 4,5 m.

De maten voor woonschepen binnen een voor woonschepen bestemde haven zijn opgenomen in de regels. De wooonschepen voldoen aan deze eisen.

Het plan past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

In het kader van dit bestemmingsplan is de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte bepaald. Dit onderzoek is als bijlage 1 bijgevoegd en hieronder samengevat.

Om de verkeersgeneratie en parkeervoorzieningen in de jachthaven te berekenen, zijn voor zowel de woonschepen als de woningen de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte berekend. Tevens wordt de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van de bestaande situatie bepaald.

  • Voor de woningen is uitgegaan van het CROW: een twee-onder-een-kap-woning, koopwoning. De verkeersgeneratie is 8,2 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm). De parkeerbehoefte is 2,6 pp per woning (gemeentelijk beleid, eengezinswoning).
  • Een woonschip is niet een aparte categorie in de kencijfers van het CROW. Omdat een woonschip normaliter kleiner is dan een woonhuis, is voor de verkeersintensiteiten en parkeercijfers de categorie "koop, etage, goedkoop" aangehouden (verkeersgeneratie 6,0 mvt/etm). Het gemeentelijk beleid kent geen parkeernorm voor woonschepen. De parkeerbehoefte is volgens de CROW koop, etage, goedkoop 2,0 pp per woning, i.c. woonschip).
  • Voor het bestaande kantoor (botenmakelaar) geldt volgens het CROW een verkeersgeneratie van 17,7 mvt/etm/100 m2 bvo. De parkeerbehoefte is van 3,8 per 100 m2 bvo (kantoor met baliefunctie).
  • De werkplaats kent volgens het CROW een verkeersgeneratie van 10,9 mvt/etm/100 m2 bvo. Volgens gemeentelijk beleid is de parkeerbehoefte 2,6 pp per 100m2 bvo (bedrijf arbeidsintensief).
  • Voor de jachthaven gaat de CROW uit van 26,6 mvt/etmaal per 100 ligplaatsen. Vanwege grote verschillen in jachthavens zijn de verkeerkencijfers indicatief. In de CROW-publicatie is opgemerkt dat van deze functie alleen globale kencijfers voor de verkeersgeneratie gegeven kunnen worden. Bij het toepassen van deze cijfers moet een forse marge in acht worden genomen. De parkeerbehoefte bij een jachthaven is 2 parkeerplaatsen per 3 ligplaatsen (gemeentelijke parkeercijfers). Voor de berekening is uitgegaan van enkel ligplaatsen. In de bestaande situatie wordt een deel van de ligplaatsen benut voor boten voor de verkoop. Dit levert mogelijk een iets andere verkeersstroom dan enkel ligplaatsen van boten. Omdat de kencijfers een grove inschatting zijn van de verkeersgeneratie, valt dit gebruik in de marge van de kencijfers. Het aantal ligplaatsen is bepaald aan de hand van luchtfoto’s. Hieruit volgt, dat er maximaal 66 ligplaatsen zijn. Dit is tevens de maximale invulling op basis van het bestemmingsplan.

Dit leidt tot de volgende berekening van de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0008.png"

Tabel 1: Berekening verkeersgeneratie en parkeerbehoefte

Zoals in tabel 1 is te zien zal de totale verkeersgeneratie van de nieuwe woonschepen op een gemiddelde werkdag circa 77 mvt/etmaal zijn. De nieuwe totale verkeersgeneratie zal toenemen met circa 34 motorvoertuigen per etmaal. De parkeerbehoefte zal afnemen met circa 26 parkeerplaatsen. Het parkeren wordt op eigen terrein gerealiseerd.

Op basis van de gehanteerde parkeernormen van 2,7 parkeerplaatsen per vrije sector woonschip, 2 parkeerplaatsen per sociale sector woonschip en 2,6 parkeerplaatsen per woning (twee-onder-een-kapper) moeten er dus 25 parkeerplaatsen (24,7, afgerond naar boven) worden gerealiseerd. Hier wordt met het plan aan voldaan. Hieruit volgt dat er vanuit de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Deze afstanden gelden in principe tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. De twee omgevingstypes die de VNG hanteert zijn, rustige woonwijk en rustig buitengebied en gemengd gebied. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

In Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) worden de volgende richtafstanden per bedrijfstype geadviseerd voor nieuwe bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0009.png"

Het plangebied ligt in een gebied langs hoofdinfrastructuur (Vreelandseweg). In het gebied komen bovendien naast woningen / woonschepen ook bedrijven en een jachthaven voor. Het gebied wordt derhalve beschouwd als een gemengd gebied.

De scheepswerf en de bedrijfspercelen aan de noordkant, waar maximaal categorie 3.2-werkzaamheden (scheepswerf) en 3.1-werkzaamheden (bedrijfspercelen) zijn toegestaan liggen op ten minste 75 meter afstand van de geprojecteerde woonschepen. De aan te houden afstand in een gemengd gebied is respectievelijk 50 meter en 30 meter.

De jachthaven aan de zuidkant is een categorie 3.1-bedrijf. In een gemengd gebied geldt een minimale afstand tot woningen van 30 meter. De afstand van de perceelsgrens van de jachthaven bedraagt circa 35 meter tot de geprojecteerde woonschepen.

In de woonschepenhaven/jachthaven aan de zuidkant zijn in het tevens reparatiewerkzaamheden toegestaan tot maximaal categorie 3.2. De geprojecteerde woonschepen liggen op een kortere afstand dan 50 meter. In het betreffende gebouw waar de activiteiten mogen worden uitgevoerd (Kortenhoefsedijk 202/203) zijn deze werkzaamheden niet aanwezig; het gebouw is in gebruik als woning en havenkantoor. Voor een kantoor geldt in een gemengd gebied een aan te houden afstand van 0 meter (categorie 1-bedrijf). Dat levert derhalve geen belemmering op. Daarbij geldt dat de bestaande woonschepen op 13 meter (aan de noordkant), 11 meter (aan de oostkant) en 5 meter (aan de zuidkant) liggen. De geprojecteerde woonschepen liggen op ten minste 20 meter afstand. De mogelijkheid om de in het bestemmingsplan toegestane 3.2 activiteiten op de betreffende gronden te ontplooien wordt in de bestaande situatie dus reeds beperkt door de aanwezige woonschepen.

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de geprojecteerde woonschepen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet wordt beïnvloed. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan voor de aspecten stof, geur, gevaar en geluid.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. De woonschepen liggen in de geluidzone van de Vreelandseweg en de Kortenhoefsedijk. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de woonschepen en de woningen is derhalve voor die wegen onderzocht. Het onderzoek is als bijlage 3 bijgevoegd.

Met het onderzoek is in beeld gebracht wat de geluidinvloed is vanwege de nabijgelegen wegen op de haven voor woonschepen, een zogenoemd ‘geluidgevoelig terrein’ in de zin van de Wet geluidhinder en op de nieuw te bouwen woningen, zogenoemde ‘geluidgevoelig objecten’ in de zin van de Wet geluidhinder. Daarnaast is de in beeld gebrachte geluidinvloed getoetst aan de kaders die volgen uit de Wet geluidhinder.

Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting op het plangebied ten gevolge van de Kortenhoefsedijk voor het richtjaar 2030 ten hoogste 49 dB inclusief aftrek bedraagt (op de twee-onder-een-kapwoningen). De geluidbelasting op de ligplaatsen voor woonschepen ten gevolge van de Vreelandseweg voor het richtjaar 2030 bedraagt ten hoogste 53 dB inclusief aftrek.

De geluidbelasting op de geprojecteerde sociale woonschepen ten gevolge van de Vreelandseweg voor het richtjaar 2030 bedraagt ten hoogste 52 dB inclusief aftrek. De geluidbelasting op de geprojecteerde twee-onder-een-kapwoningen ten gevolge van de Vreelandseweg voor het richtjaar 2030 bedraagt ten hoogste 52 dB inclusief aftrek.

Omdat de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder wordt overschreden (vanwege het geluid op de Vreelandseweg en de Kortenhoefsedijk) wordt in het onderstaande ingegaan op de haalbaarheid/effectiviteit van (theoretisch) mogelijke maatregelen.

Bronmaatregelen

Wegdekvervanging

Het vervangen van het wegdek van de Vreelandseweg door een stillere soort voor enkel dit project zal stuiten op bezwaren van in ieder geval financiële aard, gezien de schaal van het project (5 woonschepen in de vrije sector en 1 woonschip met drie wooneenheden in de sociale sector en twee woningen). Het toepassen van deze bronmaatregel op de Vreelandseweg wordt daarom niet doelmatig geacht.

Overdrachtsmaatregelen

Geluidsscherm

Wegens overschrijding van de voorkeursgrenswaarde als gevolg van wegverkeer op de Vreelandseweg en de Kortenhoefsedijk kan worden overwogen een geluidsscherm te plaatsen. Een dergelijke toepassing is echter ingrijpend en brengt zeer hoge kosten met zich mee. Gezien de schaal van het project, en tevens landschappelijke en stedenbouwkundige bezwaren in acht nemende, is het niet aannemelijk dat (aanvullende) overdrachtsmaatregelen doelmatig zijn.

Ontvangermaatregelen

Afstandsvergroting

De mogelijkheden tot vergroting van de afstand tussen de Vreelandseweg of Kortenhoefsedijk en de woningen/de ligplaatsen voor woonarken zijn zeer beperkt. De woonarken zijn bestemd in een reeds aanwezige haven, wat op een vaste afstand ligt van de weg die niet is te vergroten. De geprojecteerde woningen hebben tevens zeer weinig ruimte tot verplaatsing gezien de ontsluitingswegen die langs het perceel liggen.

Gevelisolatie

Het binnenmilieu wordt voor de nieuw te bouwen woningen beschermd door de eisen opgelegd vanuit het Bouwbesluit. De geluidwering van de gevel dient zodanig te zijn dat het resulterende geluidniveau in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB. Bij deze berekening wordt in de regel de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer gebruikt.

Gezien het voorgaande kan het college van B&W overwegen een hogere waarde vast te stellen van:

Vreelandseweg

  • Ligplaatsen voor woonschepen (geluidgevoelig terrein): Aanvraag hogere waarde van ten hoogste 53 dB voor het terrein (voor 5 woonschepen
  • Geprojecteerde sociale wooneenheden in 1 woonschip: Aanvraag hogere waarde van ten hoogste 52 dB voor 3 sociale wooneenheden;
  • Geprojecteerde twee-onder-een-kapwoningen: Aanvraag hogere waarde van ten hoogste 52 dB voor twee geprojecteerde woningen.

Kortenhoefsedijk

  • Geprojecteerde twee-onder-een-kapwoningen: Aanvraag hogere waarde van ten hoogste 49 dB voor twee geprojecteerde woningen.

Uit de resultaten volgt dat de cumulatieve geluidbelasting op het geluidgevoelig terrein voor het richtjaar 2030 ten hoogste 56 dB bedraagt exclusief aftrek. De cumulatieve geluidbelasting op de geprojecteerde sociale wooneenheden voor het richtjaar 2030 bedraagt ten hoogste 54 dB bedraagt exclusief aftrek.

De cumulatieve geluidbelasting op de geprojecteerde twee-onder-een-kapwoningen voor het richtjaar 2030 bedraagt ten hoogste 56 dB bedraagt exclusief aftrek. Letterlijke toepassing van de normen is bij de beoordeling van cumulatie niet aan de orde.

4.4 Luchtkwaliteit

Voor een aantal projecten, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan luchtkwaliteit, hoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij dit besluit behorende Regeling NIBM is de lijst met categorieën van gevallen (kantoor- en woningbouwlocaties, specifieke inrichtingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) hoeft geen beoordeling op luchtkwaliteit plaats te vinden. Het plan kan dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Voor de zorgvuldigheid is het plan ook getoetst met toepassing van de zogenaamde NIBM-tool. Conform paragraaf 4.1 is er sprake van een toename van 34 motorvoertuigen per etmaal en leidt het plan zelf tot circa 75 verkeersbewegingen per etmaal. Uit de NIBM-tool versie 28 maart 2019 (figuur 4.1) volgt dat de bijdrage van het verkeer niet in betekenende mate is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0010.png"

Figuur 4.1: NIBM-tool

Voor wat betreft het woon- en leefklimaat ter plaatse aan de hand van de bestaande situatie inzake luchtkwaliteit is aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort is een toetsing van de luchtkwaliteit gedaan voor de jaren 2020 en 2030 waarbij is beoordeeld op de meest nabij de weg gelegen rekenpunten, i.c. de Vreelandseweg en Kortenhoefsedijk. De resultaten daarvan zijn hieronder weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0011.png"

Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden niet worden overschreden en er dus sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), die beperkingen stelt aan de vestiging van ‘gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen is vanwege de afstanden tot dergelijke wegen niet van toepassing. De provinciale weg ligt op meer dan 50 meter; de rijksweg A2 op meer dan 300 meter.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.5 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Antea Group heeft onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in bijlage 2 en hieronder samengevat.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van één risicobronnen: de provinciale weg N201 (Vreelandseweg). De weg heeft geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour, het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmeringen. De hoogte van het groepsrisico neemt toe ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling, maar is lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico beschouwd. Het bevoegd gezag kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van het ruimtelijk plan. Deze elementen zijn hieronder beschreven.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario. Binnen het plangebied zijn geen ontwikkelingen opgenomen die langdurig verblijf van beperkt zelfredzame personen faciliteren.

Alarmering

Gerichte risicocommunicatie met bewoners (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en hoe hier invulling aan moet worden gegeven.

Vluchtwegen

Voor externe ontvluchting van het plangebied is een goede infrastructuur van belang waarbij van de bron af gevlucht kan worden. De bestaande wegenstructuur rond de projectlocaties bieden meerdere mogelijkheden om van de risicobron af te kunnen vluchten. Vluchten kan via de Kortenhoefsedijk. Afhankelijk van de precieze locatie van het incident kan ook via de Vreelandseweg worden gevlucht.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een koude BLEVE-scenario

In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 150 meter slachtoffer worden. Buiten de 150 meter is binnen schuilen in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. Ieder scenario vraagt om een specifiek aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Wijdemeren in het kader van de ruimtelijke procedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek.

BLEVE-scenario

Bij een koude-BLEVE explodeert de tank meteen. De brandweer dient dan snel ter plaatse te zijn om secundaire branden in het invloedsgebied te bestrijden.

In geval van een dreigende warme-BLEVE is het belangrijk dat de brandweer zo snel mogelijk ter plaatse is. De brandweer kan de tank koelen en een BLEVE voorkomen. In de praktijk zijn bijna alle tankauto's voorzien van een hittewerende bekleding. Hierdoor kan de warme BLEVE pas na 75 minuten optreden waardoor de brandweer geruime tijd heeft de BLEVE te voorkomen.

Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan is aan het oostelijk deel van de gronden de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2 toegekend en aan het westelijk deel dat grotendeels water omvat de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4. Of er archeologisch onderzoek nodig is, is afhankelijk van diverse factoren, zoals diepte van de grondwerkzaamheden, de oppervlakte ervan en vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing. De huidige dubbelbestemmingen zijn in voorliggend plan overgenomen, zodat de archeologische waarden voldoende zijn beschermd.

4.7 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarde is aanwezig vanuit de ligging in het werelderfgoed (Nieuwe Hollandse Waterlinie). De voorgenomen planontwikkeling doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het betreft immers een bestaande jachthaven die getransformeerd zal worden tot woonschepenhaven en het vervangen van de bestaande bedrijfswoning door twee reguliere woningen. Er is hierbij dus sprake van een kleinschalige ontwikkeling die nauwelijks of geen uitbreiding vormt van het ruimtebeslag.

4.8 Natuur

In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of het plan niet in strijd is met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland. Daarbij is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedssfeer van het plangebied en de effecten hierop. Dit wordt geboden op basis van
een Natuurtoets. In deze paragraaf is het resultaat van de uitgevoerde Natuurtoets weergegeven. Tevens is aangegeven of volgens de Nederlandse wetgeving vervolgstappen aan de orde zijn. Het onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd.


Conclusies: Beschermde gebieden

Effecten op Natura 2000-gebieden

De woonschepenhaven vervangt de jachthaven. Eventuele effecten op Natura 2000 gebied zijn geen ingreep in het gebied zelf, maar kunnen vallen onder externe werking.

Watergebonden recreatie (ca. 65 ligplaatsen voor jachten) maken plaats voor maximaal 6 woonschepen, waarvan 5 woonschepen in de vrije sector en 1 woonschip met drie wooneenheden in de sociale sector. De huidige woning wordt vervangen door twee nieuwe woningen (twee-onder-een-kapper). Vanaf het plangebied plek blijft het mogelijk om met een boot het Natura2000-gebied in te gaan, maar er is een substantiële afname van het aantal boten. Dit is een extensivering van het gebruik van het Natura 2000-gebied en daarom als een positief effect te beschouwen. Uit de stikstofberekening (Antea Group, memo 6 april 2020, zie bijlage 5) blijkt dat er in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen toename is van de stikstofdepositie. Negatieve effecten door stikstofemissie zijn daarmee uitgesloten. Hiermee is de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond. Bij de aanvraag omgevingsvergunning is een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Tijdens het aanpassen van steigers en oevers en de bouw van de woningen is er verstoring. Negatieve effecten op vogels, meervleermuis, bittervoorn, kleine modderkruiper en rivierdonderpad (Natura 2000-soorten) zijn uitgesloten, omdat de uitstraling van geluid en trillingen die bij de werkzaamheden vrijkomt lokaal en tijdelijk van aard is.

Effecten op het Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Volgens de Provinciale Ruimtelijke Verordening ligt de jachthaven met een klein puntje in het NNN (Ecologische Hoofdstructuur). Deze begrenzing is in de meest recente aanpassing gehandhaafd. De overlap betreft circa 150 m2.

Voor een NNN-gebied geldt dat de wezenlijke waarden en kenmerken van dat gebied niet mogen worden aangetast. Als ecologische (wezenlijke) waarden en kenmerken van een NNN-gebied gelden de omvang, de verbindende functie en de kwaliteit in de vorm van de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.

Bij voorliggend voornemen zijn er in het plangebied wezenlijke kenmerken en waarden aanwezig (in de vorm van het natuurbeheertype N04.02 Zoete Plas). Ten opzichte van de omgeving heeft het water geen bijzondere kenmerken (geen oeverzone, waterplantenvegetaties e.d.), maar samenhangend met de directe omgeving fungeert het als vaarwater met ligplaatsen. Het vervangen van de steiger en ligplaatsen van jachten door een steiger met woonschepen heeft geen wezenlijke invloed op de kenmerken en waarden van het gebied. Negatieve effecten op het NNN zijn uitgesloten.

Zie ook Tabel 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0012.png"

Tabel 2. Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming.

Conclusies: Beschermde soorten

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Vogels: jaarrond beschermde nesten van huismus en mogelijk van gierzwaluw en huiszwaluw;
  • Algemene broedvogels (zeer waarschijnlijk nestplaatsen);
  • Zoogdieren: mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen.

Overige soorten betreffen algemene zoogdieren en amfibieën waarvoor automatisch vrijstelling wordt verleend in het kader ruimtelijke ontwikkelingen of soorten die incidenteel het plangebied kunnen aandoen, maar waarop geen negatieve effecten te verwachten zijn. In Tabel 3 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0013.png"

* Bij voorliggende toetsing wordt uitgegaan van een overtreding

Tabel 3. Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming.

Om bij de voorbereiding van de realisatie te bepalen of eventuele verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming overtreden worden, is inzicht noodzakelijk in het daadwerkelijke gebruik en de functie van de gebouwen in het plangebied voor vleermuizen. Dit kan onderzocht worden aan de hand van het meest recente vleermuisprotocol. Vleermuizen gebruiken hun leefgebied door het jaar heen op verschillende manieren. Daarom is het nodig om een het plangebied meerdere malen verspreid over het actieve seizoen van de soorten (tussen april en oktober) te bezoeken.

Voor wat betreft inzicht in daadwerkelijke gebruik en de functie van de bebouwing in het plangebied voor de huismus en gierzwaluw is onderzoek nodig aan de hand van het geldende soortprotocol/kennisdocument van BIJ12, 2017ab). Nader onderzoek, conform het kennisdocument (BIJ12, 2017ab), vindt in het voorjaar plaats (huismus: meerdere malen in de optimale periode 1 april – 15 mei en gierzwaluw: 1 juni – 15 juli). Deze onderzoeken worden uitgevoerd.

Zoals weergegeven in tabel 3 heeft de ter zake dekundige ecoloog aangegeven, dat wanneer huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen worden aangetroffen het plan naar verwachting uitvoerbaar is.

Het aspect natuur is daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.9 Bodem

Aanleiding tot het uitvoeren van het bodemonderzoek vormt het voornemen om de huidige woning af te breken en een nieuwe woning op de locatie te bouwen. Doel van het verkennend bodemonderzoek is het vastleggen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) en nagaan of de kwaliteit van de bodem een belemmering vormt voor de voorgenomen nieuwbouw op locatie. Er is verkennend en nader bodemonderzoek en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is beschreven in bijlage 6 en hieronder samengevat.

Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met koper en van een heterogene verontreiniging met PAK. De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming aanleiding om contact op te nemen met de Omgevingsdienst om af te stemmen welke maatregelen noodzakelijk zijn om de voorgenomen ontwikkelingen te kunnen uitvoeren. Uitgangspunt is dat een saneringsplan wordt opgesteld waarin alle verontreinigingen op de locatie worden opgenomen. Het doel van een saneringsplan is om een gedetailleerde uitwerking te maken van de uit te voeren werkzaamheden en de bijbehorende kosten.

De grond wordt gesaneerd ten behoeve van wonen. Na sanering is er geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen dient te worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem het beoogde gebruikt toestaat. Op deze wijze is de bodemkwaliteit afdoende geborgd.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kader

Een m.e.r.-beoordeling is een toets om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, waarvoor een m.e.r. nodig is. In het Besluit milieueffectrapportage (in het vervolg Besluit m.e.r.) zijn in de bijlage activiteiten opgenomen, waarbij besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Hierin is onder andere "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" (categorie D 11.2) als m.e.r.beoordelingsplichtig aangeduid. De voorgenomen activiteit, de realisatie van 6 woonschepen met 8 wooneenheden en de herontwikkeling van een regulier woning overschrijdt de drempelwaarde niet. Conform het Besluit m.e.r. (art. 2, lid 5, sub b) dient in dat geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

In de vormvrije m.e.r. beoordeling wordt nagegaan, of belangrijk nadelige milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven om voor de ontwikkeling een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Uitgangspunt hierbij is dat geen MER wordt opgesteld, tenzij belangrijk negatieve effecten te verwachten zijn. Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld, die als bijlage 7 is bijgevoegd. Daarbij is aandacht besteed aan:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

Op basis van de aanmeldnotitie is inzichtelijk gemaakt, dat geen belangrijk nadelige milieueffecten bestaan die aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport. Hierover zal het college van burgemeester en wethouder voordat het ontwerpbestemmingsplan wordt vrijgegeven een apart besluit nemen of er sprake is van een m.e.r.-plicht.

Effect op gevoelige gebieden

Zoals uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt zijn er zijn geen effecten op gevoelige gebieden.

Relatie met bestaande of autonome ontwikkelingen

Er is geen relatie met bestaande of autonome ontwikkelingen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan leidt niet tot "belangrijke nadelige milieugevolgen". Er bestaat daarom geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Inleiding

Wijdemeren Ontwikkeling B.V. is voornemens om een woonschepenhaven aan de Kortenhoefsedijk 198 te realiseren. Om deze plannen mogelijk te maken is een ruimtelijke procedure noodzakelijk. In het Bro is het uitvoeren van een watertoets juridisch verplicht bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Instemming van het waterschap is een voorwaarde voor goedkeuring van het bestemmingsplan. Het resultaat van een watertoets wordt vastgelegd in een zogenaamde waterparagraaf. Dit hoofdstuk geeft invulling aan deze waterparagraaf.

5.2 Doel

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De initiatiefnemer verwoordt in een waterparagraaf zijn afweging van de waterhuishoudkundige aspecten. Het waterschap geeft hierover een wateradvies. Voorliggende concept waterparagraaf is ter becommentariëring voorgelegd aan het waterschap.

5.3 Beleidskader

5.3.1 Rijksbeleid

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

In 2001 sloten Rijk , Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord is te beschouwen als het bestuurlijke antwoord op het rapport WB21 (Waterbeheer 21e eeuw). In het akkoord zijn maatregelen afgesproken met als doel het watersysteem in 2015 'op orde' te hebben. In het bestuursakkoord zijn taakstellende afspraken opgenomen over veiligheid en wateroverlast. Ook is een impuls gegeven aan het gebruik van de watertoets. De watertoets zorgt voor een vroegtijdige afstemming tussen ruimtelijke plannen en de waterhuishouding.

In 2011 is een nieuw akkoord afgesloten door de koepels. De essentie van dit nieuwe akkoord is een doelmatig beheer en meer samenwerking tussen beheerders in de waterketen en kostenbesparingen door grotere efficiëntie en effectiviteit.

Kaderrichtlijn Water (KRW)

Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

5.3.2 Provincie en regio

Watervisie 2021 Noord Holland

Het thema van de Watervisie 2021 Noord Holland is: “Buiten de oevers”. Om Noord-Holland veilig, leefbaar en groen te houden en tegelijkertijd een goed investeringsklimaat te hebben, is het nodig om over grenzen heen te kijken. Oplossingen zullen we meer buiten het eigenlijke waterdomein gaan vinden, met water als vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke gebiedsontwikkelingen.

De watervisie zoekt de koppeling van wateropgaven met ruimte, economie en natuur. Alleen door water goed mee te nemen kunnen duurzame integrale afwegingen worden gemaakt.

Om te kunnen bepalen wat tot 2021 centraal moet staan, hieronder eerst een overzicht van trends en ontwikkelingen die naar verwachting tot circa 2050 hun stempel op de fysieke leefomgeving zullen drukken. De belangrijkste geofysische en maatschappelijke ontwikkelingen zijn:

  • klimaatverandering;
  • bodemdaling, in heel west-Nederland, in het bijzonder in veengebieden;
  • doorzettende verstedelijking in combinatie met krimp/vergrijzing in andere gebieden, met “kennis” als drijvende kracht achter het zich nog verder doorzetten van de verstedelijking, kennis is/wordt de belangrijkste productiefactor;
  • burgers en kenniswerkers in het bijzonder stellen hoge eisen aan hun leefomgeving. In metropolitane gebieden is leefomgevingskwaliteit één van de vestigingsplaatsfactoren, “water” en natuurrijke oevers zijn vaak de dragers daarvan;
  • in de meer perifere gebieden is/blijft ruimte voor grootschalige landbouw, met hoge eisen aan de zoetwatervoorziening en druk op schoon water;
  • duurzaamheid is/wordt een vanzelfsprekende kwaliteitseis;
  • we leven in een netwerksamenleving. De wereld is zo complex dat niemand nog in zijn eentje oplossingen tot stand kan brengen. Mensen en organisaties zullen zich hierop moeten instellen;
  • de wereld verandert steeds sneller, de toekomst is onzeker, strategieën moeten flexibel/adaptief zijn om toekomstbestendig te zijn.

Waterbeheerplan AGV 2016-2021

Het Algemeen Bestuur keurde het Waterbeheerplan AGV 2016-2021 op 8 oktober 2015 goed. Dit is het tweede waterbeheerplan van het waterschap in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel: 'Waterbewust en waterrobuust.

Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden.

Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld.

Keur AGV 2017

Naast het waterbeheerplan beschikt het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht over een keur. De Keur is een verordening van het hoogheemraadschap en geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen (dijken) wel of niet zijn toegestaan.

Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben. Het doel van de Keur is om de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Zonder ontheffing op de Keur zijn werkzaamheden aan/op waterstaatkundige werken, aanleggen van nieuwe wateren; dempen; aanleggen van duikers, dammen, bruggen, stuwen, steigers, beschoeiing of recreatievaart e.d. verboden.

Handboek hemelwater

Het handboek gaat het over het omgaan met hemelwater dat op verhard oppervlak valt (daken, wegen) en vervolgens afstroomt naar de riolering, de bodem of het oppervlaktewater. Uitgangspunt is dat hemelwater zoveel mogelijk wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of in de bodem wordt geïnfiltreerd. Hemelwater wordt daarvoor schoon genoeg geacht; maar wanneer het ingezamelde hemelwater te verontreinigd is of verontreiniging van het water niet is te voorkomen dan moet het hemelwater ter plaatse worden gezuiverd. Bij nieuwe lozingen op een vuilwaterriool is het uitgangspunt dat deze alleen plaatsvinden als lozing op of in de bodem, in een openbaar hemelwaterstelsel of in het oppervlaktewater redelijkerwijs niet mogelijk is.

5.3.3 Gemeente

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) 2012-2017

De gemeente is door de zorgplicht voor hemelwater verplicht om hemelwater in te zamelen. De wijze waarop is opgenomen in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP). In het VGRP heeft de gemeente de volgende aandachtspunten benoemd:

  • Verhogen effectiviteit van het rioolbeheer;
  • Invullen van de nieuwe gemeentelijke grondwater- en hemelwatertaak;
  • Maatregelen ten behoeve van het verbeteren van oppervlaktewaterkwaliteit in relatie met Natura 2000, Waterkwaliteitsspoor, Kaderrichtlijn Water en duurzamer omgaan met hemelwater.

In de planperiode van het VGRP mag water op straat voorkomen met een gemiddelde van 1x per jaar, daarna 1x per 2 jaar. De gemeente ziet liever innovatieve oplossingen op het gebied van apart inzamelen van hemelwater (groen dak/waterplein), dan extra riolen aan te leggen. Ook wijst de gemeente gebieden aan waar eigenaren zelf moeten zorgdragen voor het verwerken van hemelwater op eigen terrein, middels infiltratie of direct laten afvoeren naar aangrenzend open water. Schade kan ook worden voorkomen door een hierop gerichte inrichting van de openbare ruimte.

De gewenste ontwatering in bestaand en in nieuwbouwgebied is 0,7 meter beneden maaiveld. Dit is een keuze op het raakvlak 'tegengaan grondwateroverlast' en 'tegengaan verdroging'. Het grondwaterpeil hoeft niet laag gehouden te worden zodat het regenwater kan infiltreren en geen overlast kan ontstaan. Ecologische risico's en verder inklinken voorkomen, zijn belangrijker dan grondwateroverlast. In bestaand gebied kan de gewenste ontwatering in Wijdemeren daarom minder groot zijn. In nieuwbouw gebieden wordt de gewenste 0,7 meter ontwatering nagestreefd zonder verlaging van bestaande grondwaterstanden.

5.4 Huidige situatie

De bestaande haven bevindt zich aan de monding van de Vecht (A watergang) nabij de Loosdrechtse plassen en bestaat uit een steiger met pleziervaartuigen. In figuur 1 is de huidige situatie weergegeven. De Vecht is onderdeel van een af- en aanvoervak en heeft een vast waterpeil van -1,22 meter NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0014.png"

Figuur 5.1: Huidige situatie Kortenhoefsedijk 198, in rood omrand.

5.5 Toekomstige situatie

De pleziervaartuigen in de haven van Kortenhoefsedijk 198 zullen plaatsmaken voor 6 woonschepen, waarvan 5 woonschepen in de vrije sector en 1 woonschip met drie woonheden in de sociale sector. De woonschepen variëren in afmeting van 16, 6 bij 6 meter tot 18 bij 5 meter. Daarnaast heeft elk woonschip een klein terras. De woonschepen worden op het water gerealiseerd, aan een nieuw te realiseren steiger. De toekomstige situatie is weergegeven in figuur 5.2. Tevens wordt een twee-onder-een-kapper gerealiseerd van circa 6,5 bij 16 meter per woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP8200Krthsdk2020-on00_0015.png"

Figuur 5.2: Toekomstige situatie

5.6 Waterhuishoudkundige aspecten

Het plangebied ligt aan de monding van de Vecht. De woonschepen zullen op het water worden gerealiseerd. Hierdoor zal de hemelwaterafvoer rechtstreeks in de Vecht terechtkomen, wat geen verandering is ten opzichte van de huidige situatie. Bij de bouw van de woonschepen zal rekening worden gehouden met het Bouwbesluit en zullen geen uitlogende (zink) en water verontreinigende stoffen worden gebruikt.

Omdat in de huidige situatie reeds een steiger met plezierjachten aanwezig is zal de toename aan schaduwwerking als gevolg van de aanleg van de woonschepen verwaarloosbaar zijn. Doordat minder vaarbewegingen ter plaatse optreden, de woonschepen liggen vast en verplaatsen zich niet zo vaak als pleziervaart, zal de aanleg van de woonschepen ten opzichte van de aanwezigheid van pleziervaartuigen een, weliswaar zeer gering, positief effect hebben op de waterkwaliteit en ecologie.

De woonschepen zijn drijvende objecten, waardoor er geen sprake is van demping in het plangebied. Doordat de woonschepen drijvende objecten zijn die met het waterpeil meestijgen gaat dit niet ten kosten van de beschikbare waterberging. Compensatie voor toename aan verhard oppervlak is daarom niet van toepassing. Het hemelwater dat op de daken valt zou anders immers direct in het oppervlaktewater zijn gevallen.

In de huidige situatie is geen sprake van een rioolaansluiting voor de pleziervaartuigen. De woonschepen zullen voor de afvoer van vuilwater wel een aansluiting op het riool krijgen. Deze aansluiting zal gerealiseerd moeten worden.

Doordat de woonschepen drijvende objecten zijn die met het waterpeil mee stijgen zijn de woningen klimaatbestendig. Ongeacht de extreme neerslag zullen de woonschepen geen last van wateroverlast krijgen.

Voor wat betreft de nieuwe twee-onder-een-kapper is er geen toename aan verharding ten opzichte van de bestaande situatie.

5.7 Conclusie

Op basis van de hierboven beschreven effecten wordt geconcludeerd. dat voor de aanleg van de woonschepen geen bezwaren van waterhuishoudkundige aard bestaan.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan alle bepalingen van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de daaruit volgende aanvullende regelingen. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, en er is tevens een digitaal plan. Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat een verbeelding, waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan zal na realisatie van de woning en de woonschepen in grote mate een beheer- en gebruiksfunctie vervullen. Inhoudelijk is de regeling zoveel mogelijk afgestemd op de regeling voor het aangrenzende vigerende bestemmingsplan Buitengebied Kortenhoef en bestemmingsplan Jachthaven Kortenhoef.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding wordt het toegestane gebruik van de gronden weergegeven. De verbeelding heeft, in samenhang met de regels, een juridisch bindend karakter. Als ondergrond is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen liggen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De verbeelding is voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.

6.3 Regels

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. In onderstaande paragraaf wordt een toelichting gegeven op de regels in hoofdstuk 2. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden. Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

6.4 Systematiek van de planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende planregels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 biedt de nodige flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden en in hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. De hoofdstukken worden hieronder toegelicht.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover in de planregels begrippen worden gebruikt die niet in het artikel staan vermeld, wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk van de planregels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Per bestemming is de volgende indeling gehanteerd:

  • Bestemmingsomschrijving: een omschrijving van de functies die bij de bestemming mogelijk zijn.
  • Bouwregels: planregels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden.

Daarnaast komen in sommige bestemmingsplanregels ook nog de volgende onderdelen voor:

  • Specifieke gebruiksregels: Uitsluiting van specifiek, met de bestemming strijdig gebruik van de gronden en gebouwen.
  • Nadere eisen: Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten behoeve van het open karakter van het landschap.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin zijn regels opgenomen omtrent de gevallen waarbij bouwgrenzen mogen worden overschreden. Tevens is hierin opgenomen dat voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming de bestaande maten als maximum of respectievelijk minimum mogen worden gehanteerd en herbouwd.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels is een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' opgenomen die de bestaande straalverbinding beschermt.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel worden de geldende wettelijke regelingen van toepassing verklaard en er zijn voorschriften opgenomen om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

In dit artikel staan de regels van overgangsrecht die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening in elk bestemmingsplan verplicht moeten worden opgenomen. Op de peildatum, te weten de datum van inwerkingtreding van het nieuwe plan, mag bebouwing of gebruik in strijd met het nieuwe plan onder bepaalde voorwaarden worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 16 Slotregel

In de slotregel staat op welke wijze de regels van het bestemmingsplan ‘Kortenhoefsedijk 198’ kunnen worden aangehaald.

6.5 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Artikel 3 Verkeer

Deze bestemming regelt de openbare verharde gronden waar de verkeers- en verblijfsfunctie overheersen.

Artikel 4 Wonen

De twee reguliere woningen en bijbehorende bijgebouwen en tuin zijn als zodanig bestemd. Er zijn ten hoogste twee woningen toegestaan. Het maximale oppervlak van de woning is 85 m2 per woning. De woning moet in het bouwvlak worden gebouwd. Aan- en bijgebouwen mogen daarbuiten worden gebouwd.

Artikel 5 Woonschepenhaven

De voor 'Woonschepen' aangewezen gronden zijn bestemd voor 6 woonschepen, water en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en toegangswegen.

Er mogen maximaal 6 woonschepen worden gebouwd met in totaal 8 wooneenheden. Ten minste 37,5 procent hiervan dient in de sociale sector te worden gebouwd. Deze sociale wooneenheden mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – sociale woonschepen' worden gerealiseerd. De lengte van een woonschip mag niet meer bedragen dan 20 meter; de breedte van een woonschip mag niet meer bedragen dan 6 meter. Voor de goot- en bouwhoogte geldt een maximum van respectievelijk 4 en 4,5 meter. De inhoud van een woonschip mag niet meer bedragen dan 400 m³.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

Gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 2' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Op grond van deze dubbelbestemming is het voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk eerst een archeologisch onderzoek te laten uitvoeren dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan te vragen. Indien is aangetoond dat de te verrichten activiteiten de archeologische waarden niet zullen schaden kan worden gebouwd, dan wel kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden verleend. Dit geldt wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd over een groter oppervlak dan 100 m² en, voor zover sprake is van grondwerkzaamheden, met een diepte groter dan 35 cm.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

Gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 4' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Op grond van deze dubbelbestemming is het voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk eerst een archeologisch onderzoek te laten uitvoeren dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan te vragen. Indien is aangetoond dat de te verrichten activiteiten de archeologische waarden niet zullen schaden kan worden gebouwd, dan wel kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden verleend. Dit geldt wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd over een groter oppervlak dan 2.500 m² en, voor zover sprake is van grondwerkzaamheden, met een diepte groter dan 40 cm.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt er een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

7.2 Vooroverleg en zienswijzen

7.2.1 Vooroverleg

Het plan wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de relevante overlegpartners.

7.2.2 Communicatie

Conform lid 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is in deze paragraaf een beschrijving opgenomen van de wijze waarop burgers bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Om te komen tot draagvlak in de buurt heeft de initiatiefnemer diverse gesprekken gevoerd, zowel persoonlijk, plenair als telefonisch, met de betrokkenen rondom Woonschepenhaven Kortenhoefsedijk 198. In bijlage 8 is een geanonimiseerde samenvatting van deze gesprekken opgenomen bestaande uit een opsomming met feiten, afspraken en data.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder zienswijzen indienen.